Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is 100% aandeelhouder van A (bv). Deze vennootschap was 100% aandeelhouder van B (bv), C (bv) en D (bv). B en D zijn onroerendezaaklichamen in de zin van artikel 4 Wet BRV.

X heeft in verband met een voorgenomen aandelenfusie op 9 oktober 2017 een verzoek gedaan aan de Inspecteur om vooraf zekerheid te verkrijgen dat sprake is van een aandelenfusie in de zin van artikel 3.55 Wet IB 2001. X heeft in dit verzoek aangegeven dat hij overweegt over te gaan tot de verkoop van het gehele concern. Het voorstel is als volgt: X richt een nieuwe topholding op, E (bv). De aandelen A worden ingebracht in E tegen uitreiking van aandelen E. Vervolgens worden de aandelen in A verkocht, inclusief alle deelnemingen.

Dit verzoek is bij beschikking van 5 april 2018 afgewezen door de Inspecteur. In geschil is of dat terecht is.

Rechtbank Gelderland is van oordeel dat de voorgestelde aandelenfusie als doel heeft het uitstellen van inkomstenbelasting. Er liggen geen zakelijke overwegingen aan ten grondslag. Dit betekent dat wordt vermoed dat de fusie in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. Dit vermoeden heeft X niet weten te ontzenuwen. Er is geen sprake van een aandelenfusie als bedoeld in artikel 3.55 Wet IB 2001, aldus de Rechtbank.

X stelt dat de wetgever de term belastingontwijking ten onrechte heeft vertaald naar het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. De wettekst is daarom in strijd met de tekst en de bedoeling van de Fusierichtlijn. Volgens de Rechtbank valt echter ook het uitstellen van belastingheffing onder de term belastingontwijking. Het betoog van X slaagt daarom niet.

Het beroep is ongegrond.

‘Eén bv is géén bv’ luidt het credo in dga-land vanwege vele redenen, waaronder flexibiliteit bij verkoop. Belanghebbende had meer dan één bv, maar toch niet voldoende flexibiliteit (lees: hij kon zijn aanmerkelijkbelangclaim niet doorschuiven). Vandaar dat hij met een fiscaal gefaciliteerde aandelenfusie een extra houdstermaatschappij wil oprichten en daarover zekerheid verlangt bij de Inspecteur.

Deze zekerheid krijgt hij niet. De Inspecteur is van mening dat de voorgenomen aandelenruil niet kwalificeert als aandelenfusie in de zin van artikel 3.55 Wet IB 2001, omdat deze in overwegende mate gericht zou zijn op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. Belanghebbende is het daar niet mee eens en doet onder andere een beroep op het arrest van 10 oktober 2008. In deze noot belicht ik dat arrest en besteed ik aandacht aan de vraag wanneer uitstel van belastingheffing dan wel geoorloofd zou zijn.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2018
Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum instantie
1 april 2020
Rolnummer
18/5093 en 18/5641
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2020:2384
Auteur(s)
J.W.M. Verbaarschot MSc
Deloitte / Universiteit van Amsterdam
NLF-nummer
NLF 2020/1326
Aflevering
11 juni 2020
Judoreg
NFB3318
bwbr0011353&artikel=3.55,bwbr0011353&artikel=3.55

Naar de bovenkant van de pagina