Samenvatting
De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft in deze 156 pagina’s tellende nota naar aanleiding van het verslag de vragen van de Tweede Kamer over dit wetsvoorstel beantwoord. De minister gaat in op vragen over de volgende onderwerpen:
I. Algemeen
- Inleiding
- Doelstelling
- Wettelijk kader pensioenovereenkomsten in het nieuwe pensioenstelsel
- Financieel toetsingskader tijdens de transitieperiode
- Waarborgen voor een evenwichtige transitie
- Financieel toetsingskader na de transitieperiode
- Wijziging fiscaal pensioenkader
- Governance in het nieuwe pensioenstelsel
- Informatievoorschriften in het nieuwe pensioenstelsel
- Juridische houdbaarheid en rechtsbescherming
- Nabestaandenpensioen
- Experimenteerruimte ten behoeve van pensioensparen voor zelfstandigen
- Inkorten wachttijd uitzendsector
- Gevolgen voor burgers, bedrijven en overheid
- Overgangsrecht
- Consultatie, toetsen en adviezen
II. Artikelsgewijs
De herziening van het pensioenstelsel die de regering met dit wetsvoorstel voor ogen heeft, is het voorlopige sluitstuk van een langlopend maatschappelijk debat over de inrichting van het arbeidsvoorwaardelijk pensioen, de tweede pijler van ons pensioenstelsel. De wens om het pensioenstelsel te hervormen is ingegeven door reeds langlopende ontwikkelingen. Twee belangrijke aanleidingen voor die hervorming zijn te onderscheiden. De eerste heeft betrekking op de financiële grondslagen van ons pensioenstelsel, waaronder de sterke gerichtheid op nominale zekerheid. De tweede ziet op de aansluiting van ons stelsel bij ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en in maatschappelijke voorkeuren.
Dit wetsvoorstel regelt naast de herziening van het pensioenstelsel een drietal andere onderwerpen. Dat betreft in de eerste plaats de standaardisering van het nabestaandenpensioen. Het introduceren van experimenteerruimte voor pensioenopbouw door zelfstandigen in de tweede pijler is ingegeven door de zorgen van de regering over de achterblijvende pensioenopbouw van zelfstandigen. Via de experimenten wil de regering bezien hoe kan worden bevorderd dat zelfstandigen meer pensioen opbouwen. Het verkorten van de wachttijd voor uitzendkrachten wordt ingegeven door de constatering dat een substantieel aantal uitzendwerknemers geen aanvullend pensioen in de tweede pijler opbouwt. De Stichting van de Arbeid beveelt aan om de wettelijke wachttijd voor uitzendwerknemers meer in lijn te brengen met die van andere werknemers.
Naast de veranderingen in de Pensioenwet worden ook de Wet IB 2001 en de Wet LB 1964 gewijzigd.