Betekenis notificatie-e-mail; verschoonbare termijnoverschrijding
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 5 november 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(2)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(2)
- Jurisprudentie(238)
- Commentaar NLFiscaal(12)
- Literatuur(2)
- Recent
Samenvatting
De aanvraag van onderneming X (bv) om een TVL-subsidie is bij besluit van de minister van Economische Zaken afgewezen. Het bezwaar tegen het besluit is wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Het CBb heeft het beroep vervolgens ongegrond verklaard.
X is tegen de uitspraak van het CBb in verzet gegaan.
De termijnoverschrijding is in overwegende mate veroorzaakt doordat de notificatie-e-mail de onderneming niet heeft bereikt als gevolg van een bij de aanvraag verkeerd opgegeven e-mailadres.
Het CBb gaat in dit kader uitgebreid in op de betekenis van een notificatie-e-mail.
In de context van de coronasteunregelingen brengt het zorgvuldigheidsbeginsel voor het bestuursorgaan de verplichting mee om de geadresseerde van een besluit door middel van een notificatie-e-mail ervan op de hoogte te stellen dat in de digitale omgeving een besluit klaarstaat. Als de notificatie-e-mail de geadresseerde van het besluit niet bereikt, kan dat – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – leiden tot de conclusie dat een overschrijding van de bezwaar- of beroepstermijn die daarvan het gevolg is, verschoonbaar is. Dat doet zich in dit geval voor. Het opgeven van het verkeerde (niet geldige) e-mailadres is het resultaat van een ongelukkige vergissing gevolgd door niet opzettelijke miscommunicatie. Daarvoor, en daarmee ook voor de termijnoverschrijding, treft X een slechts gering verwijt.
Het verzet is gegrond. De minister moet opnieuw en nu inhoudelijk op het bezwaar van X beslissen.
BRON
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende en tiende lid, van de Algemene wet bestuursrecht van de meervoudige kamer van 5 november 2024 op het verzet van naam 1 bv, te plaats (de onderneming) (gemachtigde: naam 2).
Procesverloop
De onderneming heeft beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van de minister van Economische Zaken en Klimaat (thans: de minister van Economische Zaken) van 4 juli 2022.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Met de uitspraak van 21 maart 2023 heeft het College het beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dus zonder zitting, ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen de uitspraak van 21 maart 2023 verzet gedaan.
De zitting was op 17 juli 2024. Namens de onderneming heeft de gemachtigde aan de zitting deelgenomen en namens de minister mr. S.M. Piron.
Overwegingen
1. Met het besluit van 10 februari 2022 heeft de minister de aanvraag van de onderneming om een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 afgewezen omdat zij niet voldoet aan de subsidievoorwaarden. De minister heeft het besluit van 10 februari 2022 op diezelfde dag bekendgemaakt door plaatsing in de digitale omgeving van de onderneming en ook een notificatie e-mail gestuurd aan het door de onderneming bij haar aanvraag opgegeven e-mailadres.
2. Met het besluit van 4 juli 2022 heeft de minister het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
3. De laatste dag van de bezwaartermijn was 24 maart 2022. Op 31 maart 2022 heeft de minister het op 30 maart 2022 gedateerde bezwaarschrift van de onderneming tegen het besluit van 10 februari 2022 ontvangen. Dat de onderneming daarmee te laat bezwaar heeft gemaakt, is niet in geschil.
4. De onderneming heeft in het bezwaarschrift aangegeven dat in het bij de aanvraag opgegeven e-mailadres een fout is geslopen. Er is namelijk een punt geplaatst tussen de voorletter en de achternaam van de gemachtigde. Daardoor heeft de onderneming de notificatie e-mail niet ontvangen. De onderneming is pas op 28 maart 2022 op de hoogte geraakt van het besluit van 10 februari 2022 toen zij in haar digitale omgeving een nieuwe aanvraag om een subsidie in een latere periode ging doen. Kort daarna heeft de onderneming het bezwaarschrift ingediend. Op de zitting heeft de onderneming een meer gedetailleerde uiteenzetting gegeven over de feitelijke gang van zaken bij het doen van de aanvraag. Omdat de gemachtigde zelf niet beschikte over eHerkenning, heeft hij het loonbureau van de onderneming ingeschakeld om de aanvraag te doen. Dat ging telefonisch. De gemachtigde heeft in dat telefoongesprek per ongeluk het e-mailadres van zijn vorige werkkring doorgegeven. Daarin stond (wel) een punt tussen de voorletter en de achternaam. Bij het daarna, nog steeds telefonisch, doornemen van de aanvraag heeft het loonbureau het e-mailadres niet herhaald, waarschijnlijk omdat men ervan uitging dat dit wel zou kloppen. De gemachtigde heeft zelf de aanvraag niet meer op een beeldscherm of op papier gezien voordat het loonbureau deze digitaal indiende.
5. De minister heeft zich, met verwijzing naar de uitspraak van het College van 18 oktober 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:714), op het standpunt gesteld dat het opgeven van een verkeerd e-mailadres voor risico van de onderneming komt. De notificatie e-mail is bovendien niet meer dan een onverplicht servicebericht. De onderneming heeft bij haar aanvraag uitdrukkelijk ingestemd met uitsluitend digitale communicatie over de aanvraag. Dat brengt de verplichting mee om regelmatig, en zeker gedurende de beslistermijn, het digitale portaal te raadplegen.
6.1. Voor het beoordelingskader verwijst het College naar zijn uitspraak van 30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:31), zoals verduidelijkt in zijn uitspraak van 27 augustus 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:598).
6.2. De termijnoverschrijding is in overwegende mate veroorzaakt doordat, als gevolg van een bij de aanvraag om een subsidie door de onderneming verkeerd opgegeven e-mailadres, de notificatie e-mail de onderneming niet heeft bereikt. Dit roept allereerst, en ook in meer algemene zin, de vraag op naar de betekenis van een dergelijke notificatie e-mail. Daarbij stelt het College voorop dat, gelet op artikel 2:14, eerste lid, van de Awb, een notificatie e-mail niet is vereist voor een geldige bekendmaking. Wel kan onder omstandigheden het zorgvuldigheidsbeginsel, dat een ruimere reikwijdte heeft dan de in artikel 3:2 van de Awb geëxpliciteerde opdracht voor het bestuursorgaan om bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen, voor het bestuursorgaan de verplichting meebrengen om de geadresseerde(n) van een besluit door middel van een notificatie e-mail ervan op de hoogte te stellen dat in de digitale omgeving een besluit klaarstaat. Naar het oordeel van het College is dat bij de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 en vergelijkbare coronasteunregelingen die werden en worden uitgevoerd door de Rijkdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), gelet op de bijzondere omstandigheden waarin deze regelingen tot stand kwamen en moesten worden uitgevoerd, het geval. Het College wijst hier op de grote haast die nodig was, op de moeilijke en onzekere omstandigheden waarin ondernemingen verkeerden en moesten handelen, op het gegeven dat telkens nieuwe regelingen met nieuwe subsidievoorwaarden werden gemaakt die wat de uitvoering betreft in de tijd veelal ook samenliepen en op het gegeven dat er naast de door RVO uitgevoerde regelingen ook regelingen waren en zijn van andere uitvoeringsinstanties met weer andere werkwijzen en procedures. Dat de minister zich hiervan ook bewust is geweest blijkt uit het feit dat hij inderdaad heeft gekozen voor een stelsel waarin besluiten worden aangekondigd door middel van een notificatie e-mail aan het door de onderneming bij de aanvraag opgegeven e-mailadres. Het is dan vervolgens aan de onderneming om kennis te nemen van de notificatie e-mail en daarna van het besluit. Zo kan ook tijdig een rechtsmiddel worden aangewend. In dit stelsel is de notificatie e-mail, anders dan de minister heeft gesteld, dus meer dan een onverplicht servicebericht.
6.3. De praktijk laat zien dat er situaties zijn waarin rond de verzending of de ontvangst van de notificatie e-mail problemen ontstaan. Zo komt het bijvoorbeeld voor dat de notificatie e-mail is verzonden aan een ander dan het opgegeven e-mailadres, de notificatie e-mail wel is verzonden aan het opgegeven e-mailadres maar de ontvangst ervan wordt betwist, het een verkeerd opgegeven en niet geldig e-mailadres betreft (zoals in het voorliggende geval) of het opgegeven e-mailadres niet meer in gebruik is en geen vervangend e-mailadres is opgegeven. Dergelijke situaties hebben gemeen dat de notificatie e-mail de geadresseerde van het besluit niet bereikt. Dat kan, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, leiden tot de conclusie dat een overschrijding van de bezwaar- of beroepstermijn die daarvan het gevolg is, verschoonbaar is. Anders dan de minister heeft bepleit, is het feit dat van een onderneming die een aanvraag heeft gedaan en die heeft ingestemd met uitsluitend digitale communicatie daarover, mag worden verwacht dat zij regelmatig het digitale portaal raadpleegt, geen grond om categorisch voorbij te gaan aan (mogelijke) problemen rond de verzending of de ontvangst van de notificatie e-mail. De hiervoor geduide betekenis van de notificatie e-mail staat daaraan in de weg.
6.4. In het voorliggende geval moet daarom in de eerste plaats worden beoordeeld of het verkeerd opgeven van een (niet-geldig) e-mailadres aan de onderneming kan worden toegerekend. Die vraag beantwoordt het College op grond van de volgende overwegingen ontkennend. Er is geen reden om te twijfelen aan de, in 4 weergegeven, beschrijving door de onderneming van de feitelijke gang van zaken, die het College ook goed voorstelbaar vindt. Het gaat hier om een ongelukkige vergissing gevolgd door niet opzettelijke miscommunicatie. Daarvoor, en daarmee ook voor de termijnoverschrijding, treft de onderneming een slechts gering verwijt. Omdat de duur van de termijnoverschrijding beperkt is en omdat vervolgens niet is gebleken van contraindicaties als bedoeld in 3.3 van de uitspraak van 30 januari 2024, is deze verschoonbaar. Voor de goede orde merkt het College nog op dat, gelet op de uitspraak van 30 januari 2024 en op wat hiervoor in 6.1, 6.2 en 6.3 in algemene zin is overwogen, de verwijzing door de minister naar de uitspraak van 18 oktober 2022 niet meer relevant is.
6.5. Het verzet is gegrond, de uitspraak van 21 maart 2023 vervalt en het onderzoek wordt hervat in de stand waarin het zich bevond.
7. Met toepassing van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb doet het College tevens uitspraak op het beroep. Het beroep is gegrond, het besluit van 4 juli 2022 zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 6:11 van de Awb en de minister moet opnieuw en nu inhoudelijk op het bezwaar van de onderneming beslissen.
8. De minister moet de proceskosten van het beroep en het verzet vergoeden. Die kosten begroot het College op (2,5 punt x € 875,- x wegingsfactor 1,0 =) € 2.187,50.
Beslissing
Het College:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van de minister van 4 juli 2022;
- bepaalt dat de minister met inachtneming van de aanwijzingen in deze uitspraak opnieuw beslist op het bezwaar van de onderneming;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van de onderneming tot een bedrag van € 2.187,50;
- bepaalt dat de minister het door de onderneming betaalde griffierecht van € 365,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, mr. R.W.L. Koopmans en mr. M. Schoneveld, in aanwezigheid van E.A. van der Meel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2024.
Metadata
Formeel belastingrecht