Openbaarmaking bestuurlijke boete

Memorie van antwoord Eerste Kamer: p. 3

In de memorie van antwoord wordt wederom ingegaan op een aantal vragen van verschillende fracties. Met name de brief van de voorzitter van de NOB – namens de NOB, het RB en de Samenwerkende Register Accountants en Accountants Administratieconsulenten – van 14 november 2019, komt redelijk uitvoerig aan bod. De gezamenlijke beroepsorganisaties zijn (vanzelfsprekend) geen voorstander van invoering van deze maatregel en zetten hun vraagtekens bij de effectiviteit van de maatregel, de proportionaliteit daarvan en de mogelijkheid tot het ongewenst uitoefenen van pressie door de Belastingdienst. Alle bedenkingen zijn door het kabinet natuurlijk of meegewogen, of niet waar, of juist de bedoeling. Wat dat betreft voegt de memorie van antwoord weinig toe aan de parlementaire geschiedenis op dit punt.

Wel wordt voor het eerst, een beetje tot mijn verbazing, gememoreerd dat ook andere wetten al veel langer de mogelijkheid kennen van het openbaar maken van een sanctiebesluit. In voetnoot 2 wordt daarbij verwezen naar artikel 1:97 Wet op het financieel toezicht en artikel 32f Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Daarnaast komt de wat beladen kwestie van de (niet) regulering van het beroep van belastingadviseur aan de orde. Impliciet wordt de suggestie gewekt dat bij regulering (ook) de inzet van het tuchtrecht als alternatief had kunnen fungeren. Voorts worden de beroepsorganisaties tot tweemaal toe opgeroepen om hun interne reglementen en gedragscodes, waaronder het tuchtrecht, te bezien en hierin adequate publieksvoorlichting te betrekken. Of ‘publieksvoorlichting’ vanuit de beroepsorganisaties vervolgens de in dit wetsvoorstel bedoelde openbaarmaking voorkomt, blijft echter in het midden. Of openbaarmaking door de betreffende beroepsorganisatie, zoals bijvoorbeeld bij schorsingen en schrappingen van advocaten, voor de betreffende professional te verkiezen valt boven een berichtje op de website van de Belastingdienst, laat ik maar in het midden.