Metadata
Overbruggingsuitkering Stichting Contractspelersfonds in Nederland belast
Hof Den Bosch, 30 juni 1998
Samenvatting
De oud prof-voetballer X woont in België en ontvangt in 1992 een overbruggingsuitkering van Stichting Contractspelersfonds KNVB. Het Hof oordeelt dat het tot de bevoegdheid van de Staatssecretaris behoort de aanspraken ten laste van dat fonds op overbruggingsuitkeringen onbelast te laten. Dat brengt mee dat de uitkeringen uit het fonds zelf geheel als loon uit dienstbetrekking kwalificeren. Het Hof rekent dit loon tot de inkomsten bedoeld in artikel 17 van het Verdrag met België en acht deze daarom in Nederland belast.BRON
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Z (Belgie) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren/ondernemingen buitenland te Heerlen van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde aanslag in de ~ inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1992.
1. Ontstaan en loop van het geding
De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van / a,--.
Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Met ter zitting van 27 mei 1998 door partijen gegeven toestemming rekent het Hof mede tot de gedingstukken door de griffier vervaardigde fotokopieen van het door belanghebbende in de met de onderhavige zaak samenhangende zaak met rolnummer 94/3545 ingediende beroepechrift en van een daarbij gevoegde afstudeerscriptie.
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaats gehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 18 september 1996. Aldaar zijn verschenen en gehoord drs A, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur. De bij het Hof reeds op 6 september 1996 ingekomen pleitnota van belanghebbende, waarvan de griffier op dezelfde dag een afschrift heeft toegezonden aan de Inspecteur, wordt met toestemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgedragen. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft belanghebbende bij zijn pleitnota vijf bijlagen overgelegd.
Naar aanleiding van het ter zitting door het Hof tot de Inspecteur gerichte verzoek om in deze zaak en in de zaak met rolnummer 94/3545 schriftelijk nadere inlichtingen te verstrekken, heeft de Inspecteur bij brief van 23 april 1997 in de zaak met rolnummer 94/3545 inlichtingen verstrekt. Met ter zitting van 27 mei 1998 door partijen gegeven toe stemming rekent het Hof mede tot de gedingstukken een door de griffier vervaardigde fotokopie van deze brief.
Bij brief van 13 november 1997 heeft belanghebbende gereageerd op de brief van de Inspecteur van 23 april 1997.
Bij brief van 26 september 1997 heeft belanghebbende aan het Hof toegestuurd een brief van hem van 12 september 1997 aan de Inspecteur, welke door laatstgenoemde voor akkoord is getekend. Bij brief van 10 oktober 1997 heeft de griffier beide brieven in afschrift toegezonden aan de Inspecteur en hem in de gelegenheid gesteld hierop tijdens een mondelinge behandeling inhoudelijk in te gaan. Het Hof rekent beide brieven tot de gedingstukken, nu de Inspecteur daartegen geen bezwaren heeft ingebracht.
De tweede mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 27 mei 1998. Aldaar zijn verschenen en gehoord drs A voornoemd, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de beide zittingen, als tussen partijen niet in geschil den wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende is geboren in 1945. Hij is gehuwd en heeft twee kinderen. Hij woonde in het onderhavige jaar in Belgie.
2.2. Belanghebbende is als beroepsvoetballer in dienst van een Nederlandse voetbalclub geweest. Hij heeft zijn loopbaan als beroepsvoetballer definitief beeindigd in 1980. In het onderhavige jaar was hij als vertegenwoordiger in dienstbetrekking werkzaam bij N.V. B te Q (Nederland).
2.3. Op de door belanghebbende als beroepsvoetballer genoten vergoedingen zijn bedragen ingehouden en afgedragen aan de Stichting Contractspelerefonds K.N.V.B. te Gouda (hierna: CFK) op de voet van het bepaalde in de artikelen 3, 4 en 5 van het door belanghebbende als bijlage bij zijn pleitnota overgelegde Pensioenreglement van CFK (hierna: het reglement). CFK heeft deze bedragen gestort in een door haar ten name van belanghebbende geadministreerd 'deelnemersfonds' (hierna: het deelnemersfonds). Voorts hebben in de jaren 1974 tot en met 1980 met betrekking tot het deelnemersfonds bijboekingen en afboekingen als bedoeld in artikel 6 van het reglement plaatsgehad - waaronder een afboeking van een koopsom voor een oudedagspensioen' waarvan een overzicht is gevoegd bij de brief van belanghebbende van 13 november 199 7.
2.4. Het bestuur van CFK heeft per 1 januari 1981 aan belanghebbende een recht op een ~overbruggingspensioen' toegekend op de voet van het bepaalde in artikel 25 van het reglement (hierna: het overbruggingspensioen). In verband daarmee administreert CFK vanaf die datum ten name van belanghebbende een overbruggingsfonds als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van het reglement (hierna: het overbruggingsfonds). Sindsdien hebben met betrekking tot het overbruggingsfonds bijboekingen en afboekingen als bedoeld in artikel 27 van het reglement plaatsgehad, waarvan een overzicht is gevoegd bij de brief van belanghebbende van 13 november 199 7.
2.5. Het overbruggingspensioen is aan belanghebbende uitgekeerd in kwartaaltermijnen, waarvan het aantal vooraf op de voet van het bepaalde in artikel 25, eerste lid, van het reglement is vastgesteld. Indien belanghebbende zou zijn overleden voordat die kwartalen zouden zijn verstreken, zou ingevolge het bepaalde in artikel 29 van het reglement het resterende overbruggingsfonds in termijnen zijn uitgekeerd aan zijn weduwe en zou - indien zij (vervolgens) zou zijn overleden - het restart van het overbruggingsfonds ineens zijn uitgekeerd aan de kinderen van belanghebbende. In verband daarmee was bij de vaststelling van het recht op overbruggingspensioen de kans dat het overbruggingsfonds niet in zijn geheel tot uiLkering zou komen, te verwaarlozen.
2.6. Aan het overbruggingsfonds zijn telkenjare bedragen aan basisrente' en overrente' toegevoegd als bedoeld in de artikelen 7 en 8 van het reglement. In verband daarmee zijn telkenjare de kwartaaltermijnen op de voet van het bepaalde in artikel 26, vierde lid, van het reglement verhoogd.
2.7. De statutaire doelstelling van CFK luidt: het bevorderen van de continuïteit van de maatschappelijke situatie waarin contractspelers en de van hen afhankelijke gezinsleden verkeren, nadat een contractspeler zijn loopbaan als zodanig duurzaam heeft beëindigd.
2.8. De aanspraak van belanghebbende op overbruggingspensioen is niet tot zijn loon uit dienstbetrekking gerekend op grond van de resolutie van 30 november 1972, nr. B71/24 069, Vakstudie Nieuws 1973, bladzijde 35, waarbij door de staatssecretaris van Financien met toepassing van artikel 10, onderdeel h, van de Uitvoeringsbeschikking loonbelasting 1965 de aanspraken op een overbruggingspensioen als bedoeld in het reglement zijn aangewezen als aanspraken op uitkeringen welke niet tot het loon behoren.
2.9. In het onderhavige jaar is door CFK aan belanghebbende in totaal / b,-- aan overbruggingspensioen uitgekeerd.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van Partijen
3.1. Belanghebbende heeft zijn grieven tijdens de beide zittingen gedeeltelijk gewijzigd. Uiteindelijk is tussen partijen in geschil het antwoord op de in 3.1.1 geformuleerde vraag en - indien deze vraag overeenkomstig het standpunt van de Inspecteur moet worden beantwoord - het antwoord op de in 3.1.2 geformuleerde vraag.
3.1.1. Komt de bevoegdheid tot belastingheffing over het in 2.9 vermelde overbruggingpensioen op grond van artikel 15 (Niet-zelfstandige arbeid) den wel artikel 17 (Artiesten en sportbeoefenaars) van de Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van het Koninkrijk Belgie tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen en tot het vaststellen van enige andere regelen verband houdende met de belastingheffing, gesloten te Brussel op 19 oktober 1970 (Trio. 1970, no. 192) (hierna: de Overeenkomst) toe aan Nederland of komt de bevoegdheid tot belastingheffing over dat overbruggingspensioen op grond van artikel 18 (Pensioenen) den wel artikel 22 (Overige inkomsten) van de Overeenkomst toe aan Belgie? Belanghebbende beantwoordt deze vraag in laatstbedoelde zin. De Inspecteur beantwoordt deze vraag in eerstbedoelde zin.
3.1.2. Is voor zover de hoogte van het in 2.9 vermelde overbruggingspensioen is beïnvloed door de in 2.6 bedoelde 'toevoegingen van rente sprake van rent e we lke niet behoort tot het binnenlandse inkomen? Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend. De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende heeft daaraan ter zitting van 27 mei 1998 toegevoegd dat belanghebbende bij het definitieve einde van zijn loopLaan als beroepsvoetballer als zodanig is gepensioneerd.
De Inspecteur heeft daaraan ter zitting van 27 mei 1998 toegevoegd dat het overbruggingspensioen niet het karakter heeft van een voorziening voor de oude dag, aangezien na de voetballoopbaan veelal, zoals ook in dit geval, een nieuwe carrière wordt gestart.
Overigens hebben partijen tijdens de zittingen geen nieuwe argumenten naar voren gebracht.
Ter zitting van 18 september 1996 heeft belanghebbende zijn beroep op opgewekt vertrouwen laten varen.
Ter zitting van 27 mei 1998 heeft belanghebbende met betrekking tot de proceskostenveroordeling zich niet langer op het standpunt gesteld dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten fiscale procedures.
3.3. Partijen hebben ter zitting het volgende verklaard.
3.3.1. Voor het geval vraag 3.1.1 overeenkomstig het standpunt van belanghebbende moet worden beantwoord, zijn zij het erover eens dat de aanslag moet worden verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van / c,-- met handhaving van de overige elementen.
3.3.2. Voor het geval vraag 3.1.1 overeenkomstig het standpunt van de Inspecteur moet worden beantwoord en vraag 3.1.2 overeenkomstig het standpunt van belanghebbende moet worden beantwoord, zijn zij het erover eens dat de aanslag moet worden verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van / d,- met handhaving van de overige elementen.
3.3.3. Voor het geval vraag 3.1.1 en vraag 3.1.2 overeenkomstig het standpunt van de Inspecteur moeten worden beantwoord, zijn zij het erover eens dat de aanslag moet worden verminderd tot een near een belastbaar inkomen van / e,-- met handhaving van de overige elementen.
4. Overwegingen omtrent het geschil en ambtshalve
4.1. Uit het bepaalde in artikel 6 van het reglement en in de artikelen en hoofdstukken van het reglement waarnaar in dat artikel wordt verwezen, leidt het Hof af dat tijdens de loophaan van een beroepsvoetballer onzekerheid bestaat zo niet omtrent het door hem of zijn nabestaanden te zijner tijd . genieten van een overbruggingspensioen den toch omtrent de ' hoogte daarvan. Dit in aanmerking genomen is de staatssecretaris van Financien met zijn in 2.8 vermelde resolutie niet getreden buiten de hem bij artikel 11, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 gegeven bevoegdheid te bepalen dat aanspraken niet tot het loon behoren. De aanspraak van belanghebbende op overbruggingspensioen is derhalve terecht niet tot zijn loon uit dienstbetrekking gerekend. Dit brengt mee dat de uitkeringen waarop belanghebbende jegens CFK aanspraak kon maken, tot zijn loon uit dienstbetrekking behoren. De Inspecteur heeft derhalve terecht het in 2.9 vermelde overbruggingspensioen gerekend tot de inkomsten uit arbeid van belanghebbende, als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet), althans voor zover het berust op aanspraken welke zijn opgebouwd door het hier te lance verrichten van werkzaamheden.
4.2. De omstandigheid dat bij de vaststelling van het recht op overbruggingspensioen de kans dat het overbruggingsfonds niet in zijn geheel tot uitkering zou komen was te verwaarlozen, doet er niet aan af dat het overbruggingspensioen belastbaar is als inkomsten uit arbeid.
4.3. Reeds vanwege de in 4.2 bedoelde omstandigheid ken het overbruggingspensioen niet worden aangemerkt als een pensioen of een soortgelijke beloning als bedoeld in artikel 18 van de Overeenkomst. Een kenmerk van een pensioen of een soortgelijke beloning is immers dat sprake is van een periodieke uitkering welke afhankelijk is van het leven van de gerechtigde.
4.4. Mede gelet op de statutaire doelstelling van CFK acht het Hof aannemelijk dat het overbruggingspensioen ertoe strekt 'de continuïteit van de maatschappelijke situatie van betaalde voetballers, die vaak tijdens hun actieve voetbal carrière hoge inkomens verdienen, te bevorderen na beëindiging van die carrière', zoals de Inspecteur heeft gesteld. Blijkens het bepaalde in artikel 25, eerste lid, van het reglement is de uitkeringsduur, welke ken uiteenlopen van een kwartaal tot tachtig kwartalen, uitsluitend afhankelijk van de omvang van het overbruggingsfonds. Van een overbrugging van de periode tussen het definitieve einde van de loopbaan als beroepsvoetballer en de ingangsdatum van het 'oudedagspensioen' - volgens artikel 36, eerste lid, jo artikel 1 van het reglement is dat 'de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 65 jaar wordt' - is geen sprake. Ook om deze reden ken het overbruggingspensioen niet worden aangemerkt als een pensioen of een soortgelijke beloning als bedoeld in artikel 18 van de Overeenkomst.
4.5. Gelet op de samenhang tussen de artikelen 15, 17 en 18 van de Overeenkomst vallen inkomsten van een sportbeoefenaar welke niet als een pensioen of een soortgelijke beloning kunnen worden aangemerkt, hetzij onder artikel 15 (Nietzelfstandige arbeid), hetzij onder artikel 17 (Artiesten en sportbeoefenaars), hetzij onder beide artikelen. Uit de aanhef van artikel 17 ('Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 14 en 15') moet worden afgeleid dat er tussen de artikelen 15 en 17 een rangorde bestaat in die zin dat de inkomsten van een sportbeoefenaar uitsluitend vallen onder artikel 17. De omstandigheid dat het slot van artikel 17 ('de Staat waar deze werkzaamheden worden verricht') is gesteld in de onvoltooid tegenwoordige tijd, doet er niet aan af dat ook inkomsten uit vroegere sportbeoefening onder artikel 17 vallen. Het overbruggingspensioen moet derhalve worden gerekend tot de inkomsten die sportbeoefenaars als zodanig uit hun persoonlijke werkzaamheden verkrijgen, als bedoeld in artikel 17 van de Overeenkomst.
4.6. Uit het in 4.3, 4.4 en 4.5 overwogene volgt dat het in 2.9 vermelde overbruggingspensioen niet op grond van artikel 22 van de Overeenkomst slechts in Belgie belastbaar is. De 3.1.1 geformuleerde vraag moet derhalve overeenkomstig het standpunt van de Inspecteur worden beantwoord.
4.7. Voor zover de hoogte van het in 2.9 vermelde overbruggingspensioen is beïnvloed door de in 2.6 bedoelde toevoegingen van rente, berust zulks op het bepaalde in de artikelen 7, 8 en 26, vierde lid, van het reglement. Deze artikelen strekken er kennelijk toe de gerechtigden tot uitkeringen te laten delen in de beleggingeopbrengsten van CFK. Van een vergoeding voor het door belanghebbende ter beschikking stellen van een 'hoofdsom' is geen sprake. Het overbruggingspensioen moet in zijn geheel worden gerekend tot de inkomsten uit arbeid van belanghebbende als bedoeld in artikel 49 van de Wet en tot de inkomsten als bedoeld in artikel 17 van de Overeenkomst en het vormt niet gedeeltelijk interest in de zin van artikel 11 van de Overeenkomst. Ook de in 3.1.2 geformuleerde vraag moet derhalve overeenkomstig het standpunt van de Inspecteur worden beantwoord.
4.8. Beslist moet worden overeenkomstig de in 3.3.3 weergegeven eenparige conclusie van partijen.
5. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op 3 punten maal / 710, -- maal wegingsfactor 1, 5 ofwel / 3.195, - - in verband met beroepsmatig verleende rechtsbijstand en / 276,13 in verband met een deskundige die aan belanghebbende verslag heeft uitgebracht, in totaal derhalve op / 3.471,13. Aangaande de berekening van het aantal punten overweegt het Hof het volgende. Naar verluidt heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 28 januari 1998, rolnummer 33 027 (voor zover bekend niet gepubliceerd) een heel punt toegekend voor het verschijnen bij een nadere mondelinge behandeling na het inwinnen van schriftelijke inlichtingen. Gelet op het bepaalde in onderdeel A1, onder 8, van de Bijlage bij het Besluit ~\ proceskosten fiscale procedures en in aanmerking genomen dat trier geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van dat besluit, volstaat het Hof met het toekennen van een half punt voor het verschijnen van drs A bij de mondelinge behandeling van 27 mei 1998. Het staat de rechter immers bij gebreke van bijzondere omstandigheden niet vrij af te wij ken van het bepaalde in voormelde bijlage.
6. Beslissing
Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak, vermindert de aanslag tot een near een near een belastbaar inkomen van / e,-- met handhaving van de overige elementen, gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van / 75, - -, veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van / 3.471,13 en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
Aldus vastgesteld op 30 juni 1998 door P.J. van Amersfoort, voorzitter, J. Huiskes en C. van Raad, in tegenwoordigheid van C.A.F.M. Stassen, waarnemend griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 30 juni 1998
1. Ontstaan en loop van het geding
De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van / a,--.
Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Met ter zitting van 27 mei 1998 door partijen gegeven toestemming rekent het Hof mede tot de gedingstukken door de griffier vervaardigde fotokopieen van het door belanghebbende in de met de onderhavige zaak samenhangende zaak met rolnummer 94/3545 ingediende beroepechrift en van een daarbij gevoegde afstudeerscriptie.
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaats gehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 18 september 1996. Aldaar zijn verschenen en gehoord drs A, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur. De bij het Hof reeds op 6 september 1996 ingekomen pleitnota van belanghebbende, waarvan de griffier op dezelfde dag een afschrift heeft toegezonden aan de Inspecteur, wordt met toestemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgedragen. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft belanghebbende bij zijn pleitnota vijf bijlagen overgelegd.
Naar aanleiding van het ter zitting door het Hof tot de Inspecteur gerichte verzoek om in deze zaak en in de zaak met rolnummer 94/3545 schriftelijk nadere inlichtingen te verstrekken, heeft de Inspecteur bij brief van 23 april 1997 in de zaak met rolnummer 94/3545 inlichtingen verstrekt. Met ter zitting van 27 mei 1998 door partijen gegeven toe stemming rekent het Hof mede tot de gedingstukken een door de griffier vervaardigde fotokopie van deze brief.
Bij brief van 13 november 1997 heeft belanghebbende gereageerd op de brief van de Inspecteur van 23 april 1997.
Bij brief van 26 september 1997 heeft belanghebbende aan het Hof toegestuurd een brief van hem van 12 september 1997 aan de Inspecteur, welke door laatstgenoemde voor akkoord is getekend. Bij brief van 10 oktober 1997 heeft de griffier beide brieven in afschrift toegezonden aan de Inspecteur en hem in de gelegenheid gesteld hierop tijdens een mondelinge behandeling inhoudelijk in te gaan. Het Hof rekent beide brieven tot de gedingstukken, nu de Inspecteur daartegen geen bezwaren heeft ingebracht.
De tweede mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 27 mei 1998. Aldaar zijn verschenen en gehoord drs A voornoemd, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de beide zittingen, als tussen partijen niet in geschil den wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende is geboren in 1945. Hij is gehuwd en heeft twee kinderen. Hij woonde in het onderhavige jaar in Belgie.
2.2. Belanghebbende is als beroepsvoetballer in dienst van een Nederlandse voetbalclub geweest. Hij heeft zijn loopbaan als beroepsvoetballer definitief beeindigd in 1980. In het onderhavige jaar was hij als vertegenwoordiger in dienstbetrekking werkzaam bij N.V. B te Q (Nederland).
2.3. Op de door belanghebbende als beroepsvoetballer genoten vergoedingen zijn bedragen ingehouden en afgedragen aan de Stichting Contractspelerefonds K.N.V.B. te Gouda (hierna: CFK) op de voet van het bepaalde in de artikelen 3, 4 en 5 van het door belanghebbende als bijlage bij zijn pleitnota overgelegde Pensioenreglement van CFK (hierna: het reglement). CFK heeft deze bedragen gestort in een door haar ten name van belanghebbende geadministreerd 'deelnemersfonds' (hierna: het deelnemersfonds). Voorts hebben in de jaren 1974 tot en met 1980 met betrekking tot het deelnemersfonds bijboekingen en afboekingen als bedoeld in artikel 6 van het reglement plaatsgehad - waaronder een afboeking van een koopsom voor een oudedagspensioen' waarvan een overzicht is gevoegd bij de brief van belanghebbende van 13 november 199 7.
2.4. Het bestuur van CFK heeft per 1 januari 1981 aan belanghebbende een recht op een ~overbruggingspensioen' toegekend op de voet van het bepaalde in artikel 25 van het reglement (hierna: het overbruggingspensioen). In verband daarmee administreert CFK vanaf die datum ten name van belanghebbende een overbruggingsfonds als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van het reglement (hierna: het overbruggingsfonds). Sindsdien hebben met betrekking tot het overbruggingsfonds bijboekingen en afboekingen als bedoeld in artikel 27 van het reglement plaatsgehad, waarvan een overzicht is gevoegd bij de brief van belanghebbende van 13 november 199 7.
2.5. Het overbruggingspensioen is aan belanghebbende uitgekeerd in kwartaaltermijnen, waarvan het aantal vooraf op de voet van het bepaalde in artikel 25, eerste lid, van het reglement is vastgesteld. Indien belanghebbende zou zijn overleden voordat die kwartalen zouden zijn verstreken, zou ingevolge het bepaalde in artikel 29 van het reglement het resterende overbruggingsfonds in termijnen zijn uitgekeerd aan zijn weduwe en zou - indien zij (vervolgens) zou zijn overleden - het restart van het overbruggingsfonds ineens zijn uitgekeerd aan de kinderen van belanghebbende. In verband daarmee was bij de vaststelling van het recht op overbruggingspensioen de kans dat het overbruggingsfonds niet in zijn geheel tot uiLkering zou komen, te verwaarlozen.
2.6. Aan het overbruggingsfonds zijn telkenjare bedragen aan basisrente' en overrente' toegevoegd als bedoeld in de artikelen 7 en 8 van het reglement. In verband daarmee zijn telkenjare de kwartaaltermijnen op de voet van het bepaalde in artikel 26, vierde lid, van het reglement verhoogd.
2.7. De statutaire doelstelling van CFK luidt: het bevorderen van de continuïteit van de maatschappelijke situatie waarin contractspelers en de van hen afhankelijke gezinsleden verkeren, nadat een contractspeler zijn loopbaan als zodanig duurzaam heeft beëindigd.
2.8. De aanspraak van belanghebbende op overbruggingspensioen is niet tot zijn loon uit dienstbetrekking gerekend op grond van de resolutie van 30 november 1972, nr. B71/24 069, Vakstudie Nieuws 1973, bladzijde 35, waarbij door de staatssecretaris van Financien met toepassing van artikel 10, onderdeel h, van de Uitvoeringsbeschikking loonbelasting 1965 de aanspraken op een overbruggingspensioen als bedoeld in het reglement zijn aangewezen als aanspraken op uitkeringen welke niet tot het loon behoren.
2.9. In het onderhavige jaar is door CFK aan belanghebbende in totaal / b,-- aan overbruggingspensioen uitgekeerd.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van Partijen
3.1. Belanghebbende heeft zijn grieven tijdens de beide zittingen gedeeltelijk gewijzigd. Uiteindelijk is tussen partijen in geschil het antwoord op de in 3.1.1 geformuleerde vraag en - indien deze vraag overeenkomstig het standpunt van de Inspecteur moet worden beantwoord - het antwoord op de in 3.1.2 geformuleerde vraag.
3.1.1. Komt de bevoegdheid tot belastingheffing over het in 2.9 vermelde overbruggingpensioen op grond van artikel 15 (Niet-zelfstandige arbeid) den wel artikel 17 (Artiesten en sportbeoefenaars) van de Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van het Koninkrijk Belgie tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen en tot het vaststellen van enige andere regelen verband houdende met de belastingheffing, gesloten te Brussel op 19 oktober 1970 (Trio. 1970, no. 192) (hierna: de Overeenkomst) toe aan Nederland of komt de bevoegdheid tot belastingheffing over dat overbruggingspensioen op grond van artikel 18 (Pensioenen) den wel artikel 22 (Overige inkomsten) van de Overeenkomst toe aan Belgie? Belanghebbende beantwoordt deze vraag in laatstbedoelde zin. De Inspecteur beantwoordt deze vraag in eerstbedoelde zin.
3.1.2. Is voor zover de hoogte van het in 2.9 vermelde overbruggingspensioen is beïnvloed door de in 2.6 bedoelde 'toevoegingen van rente sprake van rent e we lke niet behoort tot het binnenlandse inkomen? Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend. De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende heeft daaraan ter zitting van 27 mei 1998 toegevoegd dat belanghebbende bij het definitieve einde van zijn loopLaan als beroepsvoetballer als zodanig is gepensioneerd.
De Inspecteur heeft daaraan ter zitting van 27 mei 1998 toegevoegd dat het overbruggingspensioen niet het karakter heeft van een voorziening voor de oude dag, aangezien na de voetballoopbaan veelal, zoals ook in dit geval, een nieuwe carrière wordt gestart.
Overigens hebben partijen tijdens de zittingen geen nieuwe argumenten naar voren gebracht.
Ter zitting van 18 september 1996 heeft belanghebbende zijn beroep op opgewekt vertrouwen laten varen.
Ter zitting van 27 mei 1998 heeft belanghebbende met betrekking tot de proceskostenveroordeling zich niet langer op het standpunt gesteld dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten fiscale procedures.
3.3. Partijen hebben ter zitting het volgende verklaard.
3.3.1. Voor het geval vraag 3.1.1 overeenkomstig het standpunt van belanghebbende moet worden beantwoord, zijn zij het erover eens dat de aanslag moet worden verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van / c,-- met handhaving van de overige elementen.
3.3.2. Voor het geval vraag 3.1.1 overeenkomstig het standpunt van de Inspecteur moet worden beantwoord en vraag 3.1.2 overeenkomstig het standpunt van belanghebbende moet worden beantwoord, zijn zij het erover eens dat de aanslag moet worden verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van / d,- met handhaving van de overige elementen.
3.3.3. Voor het geval vraag 3.1.1 en vraag 3.1.2 overeenkomstig het standpunt van de Inspecteur moeten worden beantwoord, zijn zij het erover eens dat de aanslag moet worden verminderd tot een near een belastbaar inkomen van / e,-- met handhaving van de overige elementen.
4. Overwegingen omtrent het geschil en ambtshalve
4.1. Uit het bepaalde in artikel 6 van het reglement en in de artikelen en hoofdstukken van het reglement waarnaar in dat artikel wordt verwezen, leidt het Hof af dat tijdens de loophaan van een beroepsvoetballer onzekerheid bestaat zo niet omtrent het door hem of zijn nabestaanden te zijner tijd . genieten van een overbruggingspensioen den toch omtrent de ' hoogte daarvan. Dit in aanmerking genomen is de staatssecretaris van Financien met zijn in 2.8 vermelde resolutie niet getreden buiten de hem bij artikel 11, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 gegeven bevoegdheid te bepalen dat aanspraken niet tot het loon behoren. De aanspraak van belanghebbende op overbruggingspensioen is derhalve terecht niet tot zijn loon uit dienstbetrekking gerekend. Dit brengt mee dat de uitkeringen waarop belanghebbende jegens CFK aanspraak kon maken, tot zijn loon uit dienstbetrekking behoren. De Inspecteur heeft derhalve terecht het in 2.9 vermelde overbruggingspensioen gerekend tot de inkomsten uit arbeid van belanghebbende, als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet), althans voor zover het berust op aanspraken welke zijn opgebouwd door het hier te lance verrichten van werkzaamheden.
4.2. De omstandigheid dat bij de vaststelling van het recht op overbruggingspensioen de kans dat het overbruggingsfonds niet in zijn geheel tot uitkering zou komen was te verwaarlozen, doet er niet aan af dat het overbruggingspensioen belastbaar is als inkomsten uit arbeid.
4.3. Reeds vanwege de in 4.2 bedoelde omstandigheid ken het overbruggingspensioen niet worden aangemerkt als een pensioen of een soortgelijke beloning als bedoeld in artikel 18 van de Overeenkomst. Een kenmerk van een pensioen of een soortgelijke beloning is immers dat sprake is van een periodieke uitkering welke afhankelijk is van het leven van de gerechtigde.
4.4. Mede gelet op de statutaire doelstelling van CFK acht het Hof aannemelijk dat het overbruggingspensioen ertoe strekt 'de continuïteit van de maatschappelijke situatie van betaalde voetballers, die vaak tijdens hun actieve voetbal carrière hoge inkomens verdienen, te bevorderen na beëindiging van die carrière', zoals de Inspecteur heeft gesteld. Blijkens het bepaalde in artikel 25, eerste lid, van het reglement is de uitkeringsduur, welke ken uiteenlopen van een kwartaal tot tachtig kwartalen, uitsluitend afhankelijk van de omvang van het overbruggingsfonds. Van een overbrugging van de periode tussen het definitieve einde van de loopbaan als beroepsvoetballer en de ingangsdatum van het 'oudedagspensioen' - volgens artikel 36, eerste lid, jo artikel 1 van het reglement is dat 'de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 65 jaar wordt' - is geen sprake. Ook om deze reden ken het overbruggingspensioen niet worden aangemerkt als een pensioen of een soortgelijke beloning als bedoeld in artikel 18 van de Overeenkomst.
4.5. Gelet op de samenhang tussen de artikelen 15, 17 en 18 van de Overeenkomst vallen inkomsten van een sportbeoefenaar welke niet als een pensioen of een soortgelijke beloning kunnen worden aangemerkt, hetzij onder artikel 15 (Nietzelfstandige arbeid), hetzij onder artikel 17 (Artiesten en sportbeoefenaars), hetzij onder beide artikelen. Uit de aanhef van artikel 17 ('Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 14 en 15') moet worden afgeleid dat er tussen de artikelen 15 en 17 een rangorde bestaat in die zin dat de inkomsten van een sportbeoefenaar uitsluitend vallen onder artikel 17. De omstandigheid dat het slot van artikel 17 ('de Staat waar deze werkzaamheden worden verricht') is gesteld in de onvoltooid tegenwoordige tijd, doet er niet aan af dat ook inkomsten uit vroegere sportbeoefening onder artikel 17 vallen. Het overbruggingspensioen moet derhalve worden gerekend tot de inkomsten die sportbeoefenaars als zodanig uit hun persoonlijke werkzaamheden verkrijgen, als bedoeld in artikel 17 van de Overeenkomst.
4.6. Uit het in 4.3, 4.4 en 4.5 overwogene volgt dat het in 2.9 vermelde overbruggingspensioen niet op grond van artikel 22 van de Overeenkomst slechts in Belgie belastbaar is. De 3.1.1 geformuleerde vraag moet derhalve overeenkomstig het standpunt van de Inspecteur worden beantwoord.
4.7. Voor zover de hoogte van het in 2.9 vermelde overbruggingspensioen is beïnvloed door de in 2.6 bedoelde toevoegingen van rente, berust zulks op het bepaalde in de artikelen 7, 8 en 26, vierde lid, van het reglement. Deze artikelen strekken er kennelijk toe de gerechtigden tot uitkeringen te laten delen in de beleggingeopbrengsten van CFK. Van een vergoeding voor het door belanghebbende ter beschikking stellen van een 'hoofdsom' is geen sprake. Het overbruggingspensioen moet in zijn geheel worden gerekend tot de inkomsten uit arbeid van belanghebbende als bedoeld in artikel 49 van de Wet en tot de inkomsten als bedoeld in artikel 17 van de Overeenkomst en het vormt niet gedeeltelijk interest in de zin van artikel 11 van de Overeenkomst. Ook de in 3.1.2 geformuleerde vraag moet derhalve overeenkomstig het standpunt van de Inspecteur worden beantwoord.
4.8. Beslist moet worden overeenkomstig de in 3.3.3 weergegeven eenparige conclusie van partijen.
5. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op 3 punten maal / 710, -- maal wegingsfactor 1, 5 ofwel / 3.195, - - in verband met beroepsmatig verleende rechtsbijstand en / 276,13 in verband met een deskundige die aan belanghebbende verslag heeft uitgebracht, in totaal derhalve op / 3.471,13. Aangaande de berekening van het aantal punten overweegt het Hof het volgende. Naar verluidt heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 28 januari 1998, rolnummer 33 027 (voor zover bekend niet gepubliceerd) een heel punt toegekend voor het verschijnen bij een nadere mondelinge behandeling na het inwinnen van schriftelijke inlichtingen. Gelet op het bepaalde in onderdeel A1, onder 8, van de Bijlage bij het Besluit ~\ proceskosten fiscale procedures en in aanmerking genomen dat trier geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van dat besluit, volstaat het Hof met het toekennen van een half punt voor het verschijnen van drs A bij de mondelinge behandeling van 27 mei 1998. Het staat de rechter immers bij gebreke van bijzondere omstandigheden niet vrij af te wij ken van het bepaalde in voormelde bijlage.
6. Beslissing
Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak, vermindert de aanslag tot een near een near een belastbaar inkomen van / e,-- met handhaving van de overige elementen, gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van / 75, - -, veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van / 3.471,13 en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
Aldus vastgesteld op 30 juni 1998 door P.J. van Amersfoort, voorzitter, J. Huiskes en C. van Raad, in tegenwoordigheid van C.A.F.M. Stassen, waarnemend griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 30 juni 1998
Metadata
Rubriek(en)
InkomstenbelastingInstantie
Hof Den BoschDatum instantie
30 juni 1998Rolnummer
95.0870