Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze zaak beslist de Hoge Raad dat in een geval waarin een bedrijfsmiddel als bedoeld in artikel 3.54 Wet IB 2001 is vervreemd, in welk geval derhalve een belastingplichtige in beginsel op de voet van deze bepaling een herinvesteringsreserve kan vormen, voor toepassing van de ruilarresten geen plaats is.
Indien in een dergelijk geval de bij de vervreemding van het bedrijfsmiddel behaalde winst is gereserveerd, moet het reserveren van deze winst geacht worden te hebben plaatsgevonden met toepassing van artikel 3.54 Wet IB 2001 (voor zover van belang gelezen in samenhang met artikel 8, lid 1, Wet Vpb).
Aan een belastingplichtige komt in zoverre geen keuzemogelijkheid toe tussen toepassing van de in de Wet IB 2001 neergelegde faciliteit van de HIR en toepassing van de ruilarresten.
Hof Arnhem-Leeuwarden heeft terecht geoordeeld dat de zogenoemde ruilarresten in het onderhavige geval niet kunnen worden toegepast, aldus de Hoge Raad.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2006
Instantie
HR
Datum instantie
23 mei 2014
Rolnummer
13/01702
ECLI
ECLI:NL:HR:2014:1183
bwbid=bwbr0&artikel=8,bwbid=bwbr0&artikel=3.54,bwbr0011353&artikel=3.34a,bwbr0011353&artikel=3.36&lid=1,bwbr0002672&artikel=12a&lid=1,bwbr0002672&artikel=15aj&lid=1,bwbr0011353&artikel=3.25,bwbr0011353&artikel=3.34a,bwbr0011353&artikel=3.36&lid=1,bwbr0011353&artikel=3.54

Naar de bovenkant van de pagina