Direct naar content gaan

Samenvatting

Het Tsjechische bedrijf Herst was onder meer actief in het wegvervoer en bezat verschillende tankstations. Het heeft brandstof vervoerd vanuit meerdere lidstaten, te weten Oostenrijk, Duitsland, Slowakije en Slovenië, naar Tsjechië. In het kader van deze transporten handelde Herst niet alleen als vervoerder maar ook als uiteindelijke afnemer van die brandstof na een keten van opeenvolgende koop- en wederverkooptransacties.

Tussen Herst en de Tsjechische belastingautoriteiten is een geschil gerezen over de vraag of de brandstof uit het oogpunt van de btw aan Herst is geleverd in Tsjechië dan wel in andere lidstaten. De verwijzende rechter (Krajský soud v Praze) heeft het HvJ over deze kwestie acht prejudiciële vragen gesteld.

Het HvJ antwoordt op de na het arrest van 19 december 2018 (C-414/17 (Arex Cz), ECLI:EU:C:2018:1027) gehandhaafde vragen dat:

  1. Artikel 20 Btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat een belastingplichtige die één enkel intracommunautair vervoer van goederen verricht onder de accijnsschorsingsregeling, met het doel om deze goederen voor zijn economische activiteit te verwerven zodra zij in de lidstaat van bestemming in het vrije verkeer zijn gebracht, de macht verkrijgt om als eigenaar over de goederen te beschikken in de zin van die bepaling, mits hij de mogelijkheid heeft om besluiten te nemen die de rechtstoestand van de betrokken goederen kunnen beïnvloeden, waaronder met name het besluit om ze te verkopen.
  2. De omstandigheid dat die belastingplichtige van meet af aan voornemens was om deze goederen voor zijn economische activiteit te verwerven zodra zij in de lidstaat van bestemming in het vrije verkeer zouden zijn gebracht, een omstandigheid vormt die de verwijzende rechter in aanmerking moet nemen bij zijn algehele beoordeling van alle bijzondere omstandigheden van de bij hem aanhangige zaak om te bepalen aan welke van de opeenvolgende verwervingen voornoemd intracommunautair vervoer moet worden toegerekend.
  3. Het Unierecht zich ertegen verzet dat een nationale rechter die wordt geconfronteerd met een bepaling van nationaal belastingrecht waarbij een bepaling van de Btw-richtlijn is omgezet en die zich leent voor meerdere uitleggingen, de voor de belastingplichtige meest gunstige uitlegging verkiest op basis van het nationale grondwettelijke beginsel ‘in dubio mitius’, zelfs nadat het HvJ heeft geoordeeld dat die uitlegging onverenigbaar is met het Unierecht.
Feiten

Het in Tsjechië gevestigde bedrijf Herst heeft vanuit diverse lidstaten accijnsgoederen (brandstoffen) onder schorsing van accijns naar Tsjechië vervoerd. In het kader van deze transporten handelde Herst niet alleen als vervoerder maar ook als uiteindelijke afnemer van die brandstof nadat een keten van opeenvolgende koop- en wederverkooptransacties tussen andere partijen had plaatsgevonden. De Tsjechische belastingdienst stelde vervolgens dat Herst, als uiteindelijke koper/afnemer, de brandstof niet lokaal in Tsjechië heeft gekocht, maar intracommunautaire verwervingen heeft verricht. De aftrek van de btw die de leverancier aan Herst in rekening heeft gebracht werd daarom geweigerd.

Ketentransacties: toerekening intracommunautair vervoer

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2010-2013
Instantie
HvJ
Datum instantie
22 april 2020
Rolnummer
C-401/18
ECLI
ECLI:EU:C:2020:295
Auteur(s)
mr. A. Wolkers
Hertoghs advocaten
NLF-nummer
NLF 2020/1169
Aflevering
21 mei 2020
Judoreg
NFB3274
bwbr0002629&artikel=3&lid=4,bwbr0002629&artikel=5c&lid=1,bwbr0002629&artikel=17a,bwbr0002629&artikel=17b,bwbr0002629&artikel=37c,bwbr0002629&artikel=3&lid=4,bwbr0002629&artikel=5c&lid=1,bwbr0002629&artikel=17a,bwbr0002629&artikel=17b,bwbr0002629&artikel=37c

Naar de bovenkant van de pagina