Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een (de) daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (HR 13 april 2007, nr. 41.235, BNB 2007/260). Daarvan is geen sprake in het volgende geval: Naar aanleiding van een boekenonderzoek bij een BV en twee personen inzake de IB, VPB, LB en OB, worden vele correcties aangebracht. De BV en de beide personen zijn het niet eens met de inhoud en de toonzetting van het controlerapport en het optreden van de controlerend ambtenaar. Daarom besluiten zij zich te voorzien van extern advies en bijstand. In een brief aan de leidinggevenden van de controlerend ambtenaar wordt medegedeeld dat de hiermee samenhangende kosten integraal zullen worden verhaald op de Belastingdienst. De ingeschakelde belastingadviseur dient gemotiveerde bezwaarschriften in en vraagt daarbij tevens om een kostenvergoeding. Enige tijd later wordt een vaststellingsovereenkomst gesloten waarbij een groot aantal correcties wordt teruggenomen. Voorts wordt een boete verminderd van 50 procent naar 25 procent. De overige opgelegde boetes worden verminderd tot nihil. Voor het Hof was in geschil of er recht bestaat op een integrale vergoeding van de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand die in de bezwaarfase zijn gemaakt. Het Hof heeft geoordeeld dat van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht geen sprake is, omdat van de in het controlerapport voorgestelde correcties niet kan worden gezegd dat zonder meer iedere grond voor een correctie ontbrak. Ook de toonzetting van de rapportage vormt geen bijzondere omstandigheid die een integrale vergoeding rechtvaardigt, aldus het Hof. Dit oordeel wordt in cassatie door de Hoge Raad bevestigd. Wel is het oordeel van het Hof onvoldoende gemotiveerd omdat het bij de vaststelling van de kostenvergoeding geen rekening heeft gehouden met de opgelegde boeten. Voorts heeft het Hof bij de vaststelling van de kostenvergoeding slechts rekening gehouden met vijf aanslagen, terwijl uiteindelijk vijftien aanslagen zijn verminderd. De zaak is verwezen.

Metadata

Belastingtijdvak
2003
Instantie
HR
Datum instantie
6 februari 2009
Rolnummer
08.01915
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BH1928

Naar de bovenkant van de pagina