Direct naar content gaan

Samenvatting

De Hoge Raad heeft op 8 juli 2016 in twee zaken (15/00194, ECLI:NL:HR:2016:1350 en 15/00878, ECLI:NL:HR:2016:1351) prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie (HvJ) over de verenigbaarheid van het Nederlandse fiscale-eenheidsregime in de Wet VpB 1969 met het recht op vrije vestiging op basis van het EU-recht. De vragen gaan over de mogelijkheid van fiscale aftrek van rente die ter zake van een geldlening is betaald in het geval van X bv (C‑398/16) en van een valutaverlies in het geval van X nv (C‑399/16). Het HvJ heeft het volgende voor recht verklaard:

‘1. Artikel 49 en 54 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling als die in het hoofdgeding, op grond waarvan een in een lidstaat gevestigde moedervennootschap met betrekking tot een geldlening die bij een verbonden vennootschap is aangegaan met het oog op de financiering van een kapitaalstorting in een dochtervennootschap die in een andere lidstaat is gevestigd, geen aftrek van rente is toegestaan terwijl, indien die dochtervennootschap in dezelfde lidstaat zou zijn gevestigd, de moedervennootschap die aftrek wel zou kunnen genieten door met de dochtervennootschap een fiscaal geïntegreerde eenheid te vormen.

2. Artikel 49 en 54 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale regeling als die in het hoofdgeding, op grond waarvan een in een lidstaat gevestigde moedervennootschap geen waardeverliezen als gevolg van wisselkoersschommelingen op het bedrag van haar deelneming in een in een andere lidstaat gevestigde dochtervennootschap op haar winst in mindering mag brengen, wanneer diezelfde regeling niet symmetrisch daaraan voorziet in belastingheffing over de meerwaarden die uit die schommelingen resulteren.’

Conform A-G Campos Sánchez-Bordona (ECLI:EU:C:2017:807).

Achtergrond

Na de zaak X Holding kwam de vraag op of ingezeten moeders met niet-ingezeten dochters wél in aanmerking zouden kunnen komen voor afzonderlijke andere voordelen van het fiscale-eenheidsregime dan de verliesverrekening (per-elementbenadering). In het arrest Groupe Steria heeft het HvJ de per-elementbenadering bevestigd voor het Franse systeem van de ‘intégration fiscale’. Naar aanleiding van dit arrest (en de zaak Finanzamt Linz) heeft de Hoge Raad in juli 2016 prejudiciële vragen gesteld in een tweetal zaken: één over artikel 10a Wet VpB 1969 (C-398/16) en één over de aftrek van valutaverliezen (C-399/16). Op 25 oktober 2017 concludeerde A-G Campos Sánchez-Bordona in de artikel 10a-zaak in negatieve zin voor Nederland (zie NLF 2017/2606, met noot van ondergetekende). Naar aanleiding daarvan kondigde de staatssecretaris van Financiën spoedreparatiemaatregelen aan waarin met terugwerkende kracht tot 25 oktober 2017, 11.00 uur in aanpassingen in het fiscale-eenheidsregime wordt voorzien, indien het HvJ de voor Nederland negatieve conclusie zou volgen (zie NLF 2017/2609, met noot van ondergetekende). Met het arrest van het HvJ is dit nu gebeurd.

Uitspraak HvJ

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Europees belastingrecht
Belastingtijdvak
2004, 2008 en 2009
Instantie
HvJ
Datum instantie
22 februari 2018
Rolnummer
C-398/16 en C-399/16
ECLI
ECLI:EU:C:2018:110
Auteur(s)
mr. I.M. de Groot
Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF 2018/0458
Aflevering
1 maart 2018
Judoregnummer
JCDI:NFB1315
bwbr0002629&artikel=7&lid=4,bwbr0002672&artikel=10a,bwbr0002672&artikel=12a&lid=1,bwbr0002672&artikel=13l,bwbr0002672&artikel=15,bwbr0002672&artikel=15&lid=16,bwbr0002672&artikel=15b,bwbr0002672&artikel=20&lid=4,bwbr0002672&artikel=20a,bwbr0002672&artikel=24&lid=2,bwbr0002672&artikel=28b,bwbr0002672&artikel=28b&lid=1,bwbr0002672&artikel=28b&lid=2,bwbr0002672&artikel=28b&lid=3,bwbr0002672&artikel=28b&lid=4,bwbv0001506&artikel=49,bwbv0001506&artikel=54,bwbr0002672&artikel=15,bwbv0001506&artikel=49,bwbv0001506&artikel=54

Naar de bovenkant van de pagina