Direct naar content gaan

Samenvatting

Op 17 juni 2015 heeft B (bv) met A (bv) een overeenkomst gesloten tot verkoop door A aan B van aandelen in de op dat moment nog op te richten belanghebbende.

Bij akte van splitsing van 17 november 2015 is belanghebbende (hierna: X) opgericht. Volgens die akte ging een deel van het vermogen van A onder algemene titel over op X, die daarmee (zakelijke rechten op) onroerende zaken (waaronder tankstations) verkreeg. Daarbij heeft A alle geplaatste aandelen in X verkregen. Op 18 november 2015 heeft A alle aandelen in X overgedragen aan B.

Hof Den Haag heeft geoordeeld dat X in verband met deze splitsing een vrijstelling van overdrachtsbelasting geniet, tenzij met toepassing van het bepaalde in artikel 5c, lid 1, Uitv.besl. BRV de vrijstelling ongedaan moet worden gemaakt.

Volgens het Hof is sprake van een splitsing die heeft plaatsgevonden op grond van zakelijke overwegingen zoals herstructurering en rationalisering van de actieve werkzaamheden van de splitsende en de verkrijgende rechtspersoon. Weliswaar zijn de aandelen in de afgesplitste rechtspersoon binnen drie jaar na de splitsing geheel vervreemd aan een vennootschap die niet met de gesplitste rechtspersoon en met de verkrijgende rechtspersoon is verbonden, maar dat heeft, nu X de voor de vrijstelling vereiste zakelijke overwegingen heeft aangetoond, niet tot gevolg dat de vrijstelling komt te vervallen.

Tegen dit oordeel heeft de staatssecretaris cassatieberoep ingesteld.

Volgens de Hoge Raad geeft het oordeel van het Hof dat X is geslaagd in het leveren van het tegenbewijs, met als gevolg dat de vrijstelling kan worden toegepast, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. het op de vpb betrekking hebbende Bulkgas-arrest; HR 2 juni 2006, 41.942, ECLI:NL:HR:2006:AU8201). De klacht dat het Hof een onjuiste toepassing heeft gegeven aan de voorwaarden die gelden voor de splitsingsvrijstelling, is ongegrond.

Ook de klacht dat het oordeel van het Hof zich niet verdraagt met doel en strekking van de wet wordt door de Hoge Raad verworpen. De mogelijkheid om tegenbewijs te leveren ziet op een omstandigheid – het aan de splitsing in overwegende mate ten grondslag liggen van zakelijke overwegingen – die niet uitsluit dat ten tijde van de splitsing al een voornemen tot vervreemding van de aandelen bestaat.

Anders, Conclusie A-G Wattel (NLF 2019/1355, met noot van Gassler).

Gemengd oordeel

De Hoge Raad beslist in volle bezetting (vijf raadsheren) dat de juridische afsplitsing in dit geval zonder overdrachtsbelasting kan plaatsvinden. Het is een belangrijk arrest voor de praktijk omdat het een zogenoemd gemengd arrest is. Een arrest dat zowel een feitelijk oordeel als een rechtsoordeel bevat.

Het feitelijke oordeel blijkt uit r.o. 2.3.4. Daarin constateert ons hoogste rechtscollege dat Hof Den Haag feitelijk heeft vastgesteld dat de splitsing in het geheel heeft plaatsgevonden op bedrijfseconomische en marktstrategische gronden, die (moeten) leiden tot herstructurering en rationalisering van de bedrijfsvoering van belanghebbende en de verkrijgende vennootschap. En ook dat het Hof in zijn beoordeling heeft meegenomen dat de aandelen in de verkrijgende vennootschap binnen drie jaar zijn vervreemd. Dat leidt niet tot het weigeren van de vrijstelling omdat nu eenmaal is aangetoond dat de splitsing op grond van zakelijke overwegingen heeft plaatsgevonden.

Metadata

Rubriek(en)
Belastingen van rechtsverkeer
Belastingtijdvak
2015
Instantie
HR
Datum instantie
13 september 2019
Rolnummer
18/04792
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:1297
Auteur(s)
drs. M.J.A.M. van Gijlswijk
Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF 2019/2150
Aflevering
3 oktober 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2763
bwbr0002672&artikel=14,bwbr0002672&artikel=14&lid=4,bwbr0002672&artikel=14a,bwbr0002672&artikel=14a&lid=6,bwbr0002672&artikel=14b,bwbr0002672&artikel=14b&lid=5,bwbr0002740&artikel=15&lid=1,bwbr0002770&artikel=5c,bwbr0002770&artikel=5c&lid=1,bwbr0002770&artikel=5c&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina