Direct naar content gaan

Samenvatting

X heeft voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen voor de opvang van haar zoon bij een kinderdagverblijf in 2014 en 2015. Bij besluiten van 21 mei 2015 en 5 juni 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag voor X over deze jaren herzien en op nihil gesteld.

Toepassing van de tot nu toe gewezen jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) zou concreet betekenen dat X – hoewel zij een aanzienlijk deel van de kosten heeft voldaan en niet in geschil is dat haar kind opvang heeft genoten – in het geheel geen recht heeft op voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2014 en 2015. Dit zou bovendien als gevolg hebben dat zij alle door haar ontvangen voorschotten moet terugbetalen, waarmee zij aanzienlijk meer moet terugbetalen dan het bedrag aan kosten dat zij niet aantoonbaar heeft betaald. Ook kan dit betekenen dat het terug te betalen bedrag wordt verrekend met eventueel nog te ontvangen voorschotten. Dit kan langdurig grote gevolgen hebben voor X en haar gezin.

In artikel 1.7, lid 1, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wko) is bepaald dat de hoogte van de tegemoetkoming afhankelijk is van de draagkracht en de hoogte van de kosten van kinderopvang in het berekeningsjaar. In het licht van het voorgaande komt de ABRvS thans tot een uitleg van die bepaling waarbij uit deze bepaling, op zichzelf en in samenhang met artikel 1.52, lid 1, Wko, wordt afgeleid dat de Belastingdienst/Toeslagen wettelijk gezien ruimte heeft om ook een recht op kinderopvangtoeslag vast te stellen als de aanvrager een deel van de kosten van kinderopvang heeft voldaan. Dit brengt mee dat, anders dan de ABRvS eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 8 juni 2016, 201502653/1/A2, ECLI:NL:RVS:2016:1610), de Belastingdienst/Toeslagen bij de bepaling van het recht op voorschotten kinderopvangtoeslag kan beoordelen welk bedrag aan kinderopvangtoeslag moet worden vastgesteld indien een deel van de kosten is betaald. Bij deze beoordeling moet de Belastingdienst/Toeslagen ingevolge artikel 3:4, lid 1, Awb de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen en mogen de nadelige gevolgen van een besluit op grond van artikel 3:4, lid 2, Awb niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Deze noot betreft één van de zaken waarin de Belastingdienst/Toeslagen voorschotten voor kinderopvangtoeslag geheel heeft teruggevorderd. De andere zaak is opgenomen in NLF 2019/2475.

Oude lijn in de jurisprudentie

Tot de onderhavige uitspraak was de lijn in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) dat kinderopvangtoeslag volledig mocht worden teruggevorderd door de Belastingdienst/Toeslagen indien slechts van een deel van de kosten is aangetoond dat deze door de ouder(s) is voldaan (r.o. 8.2 en 8.9). Op deze strenge hoofdregel aanvaardde de ABRvS de volgende uitzonderingen:

Metadata

Rubriek(en)
Toeslagen
Instantie
Raad van State
Datum instantie
22 oktober 2019
Rolnummer
201900753/1/A2
ECLI
ECLI:NL:RVS:2019:3535
Auteur(s)
Edwin Thomas
Tilburg University/Zelfstandig belastingadviseur
NLF-nummer
NLF 2019/2474
Aflevering
14 november 2019
Judoreg
NFB2850
bwbr0005537&artikel=3:4

Naar de bovenkant van de pagina