Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) komt in deze procedure op tegen de vermogensrendementsheffing over de jaren 2015-2018. Hij geniet jaarlijks een box 1-inkomen van ongeveer € 200.000. Hij bezit in voornoemde jaren een box 3-vermogen van circa € 600.000. In 2016 is dit nagenoeg geheel belegd in spaartegoeden, in de drie andere jaren is het voor ongeveer € 300.000 belegd in spaartegoeden en voor het overige in een recreatiewoning. Voor elk jaar is het forfaitair rendement omstreeks € 6.000.

De uitspraak van Hof Den Haag dateert van vóór het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 (21/01243, ECLI:NL:HR:2021:1963, NLF 2022/0106, met noot van Dusarduijn), in de media ook wel aangemerkt als het Kerst-arrest. X heeft in zijn conclusie van repliek ook expliciet verwezen naar het Kerst-arrest. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat dit arrest ook op zijn situatie van toepassing is en dat hem om die reden ook rechtsherstel moet worden geboden.

Compact samengevat zijn de voornaamste conclusies van A-G Niessen als volgt.

  1. Het Kerst-arrest heeft geen gevolgen voor de box 3-heffing tot en met 2016.
  2. De box 3-heffing kan vanaf 2017 in beginsel nog steeds worden toegepast.
  3. Er moet rechtsherstel worden verleend aan belastingplichtigen die aantonen dat het werkelijk door hen in box 3 behaalde rendement duidelijk minder bedraagt dan het volgens de wet becijferde forfaitaire rendement.
  4. Wat een werkelijk rendement en een redelijk rechtsherstel zijn, wordt beoordeeld door de Rechtbanken en Hoven.
  5. In ‘normale gevallen’ kan het reële rendement worden bepaald als de netto-opbrengst van reguliere baten zoals rente, dividend en huur, zonder aftrek van financieringskosten.
  6. Partijen kunnen desgewenst gezamenlijk het bedrag vaststellen van het werkelijke rendement, eventueel door de wettelijke forfaits toe te passen op de spaargelden en het overig vermogen van de belastingplichtige.

De conclusie strekt ertoe dat het cassatieberoep van X ongegrond dient te worden verklaard voor zover het ziet op de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2015 en 2016 en gegrond voor zover het ziet op de jaren 2017 en 2018, met verwijzing van het geschil naar een Hof om te beoordelen of, en zo ja voor welk bedrag, aan X rechtsherstel moet worden verleend voor die jaren.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2015-2018
Instantie
A-G
Datum instantie
24 februari 2022
Rolnummer
21/04407
ECLI
ECLI:NL:PHR:2022:180
Auteur(s)
mr. T.C. Hoogwout
Erasmus Universiteit Rotterdam/FBN
NLF-nummer
NLF 2022/0450
Aflevering
3 maart 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB4850
bwbr0011353&artikel=5.2,bwbr0011353&artikel=5.2

Naar de bovenkant van de pagina