Direct naar content gaan

Samenvatting

Een man exploiteert in vof-verband met zijn zoon een tuindersbedrijf. De activiteiten van de vof bestaan uit het kweken van planten in potten en uit het snoeien van bomen en struiken voor de verkoop van snijgroen.
De tuinder heeft in zijn aangifte IB/PVV 2007 voor de winst behaald met de verkoop van snijgroen verzocht om toepassing van de bosbouwvrijstelling.
De inspecteur heeft toepassing van de bosbouwvrijstelling geweigerd.
Volgens Hof Den Haag heeft de inspecteur de tuinder ten onrechte de bosbouwvrijstelling onthouden.
Tegen dit oordeel heeft de Staatssecretaris cassatieberoep ingesteld.
Volgens de Hoge Raad is het Hof er bij zijn oordeel terecht vanuit gegaan dat voor toepassing van de bosbouwvrijstelling het intact houden van het opgaand hout op de voorgrond moet staan.
Daarvan is sprake indien de plaats die het bos als bedrijfsmiddel inneemt in het ondernemingsvermogen van de desbetreffende ondernemer meebrengt dat het bos intact gelaten wordt.
Aangezien in casu sprake is van een bos heeft het Hof terecht geoordeeld dat het exploiteren van het bos door middel van het snijden en verkopen van zijtakken van bomen, waarbij de houtopstand in stand blijft, onder de vrijstelling valt.
De vergelijking die de Staatssecretaris maakt met een boomkwekersbedrijf en een fruitteeltbedrijf gaat niet op omdat dergelijke bedrijven zich op iets anders richten dan houtwinning uit een bos.
Volgens de Hoge Raad heeft de wetgever niet de door de Staatssecretaris bepleite beperkte toepassing van de vrijstelling voor ogen gestaan.
Het cassatieberoep van de Staatssecretaris wordt ongegrond verklaard.
Conform A-G Niessen.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2007
Instantie
HR
Datum instantie
6 december 2013
Rolnummer
12/02449
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:1437
bwbid=bwbr0&artikel=3.11,bwbr0011353&artikel=3.11,bwbr0011353&artikel=3.11&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina