Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) en zijn voormalige partner (hierna: de moeder) zijn de ouders van een dochter die is geboren in 2005 en is ingeschreven op het woonadres van de moeder. In 2015 verbleef de dochter op basis van een omgangsregeling afwisselend bij X en de moeder. De omgangsregeling voorzag in een tweewekelijks schema, waarin de dochter, bezien vanaf een maandag in de eerste week, eerst twee dagen bij X verbleef, dan twee dagen bij de moeder, vervolgens vier dagen bij X en daarna zes dagen bij de moeder.

De Inspecteur heeft de door X voor het jaar 2015 gevraagde inkomensafhankelijke combinatiekorting (hierna: iack) niet verleend. Rechtbank Noord-Nederland heeft de aanslag verminderd tot een aanslag waarbij rekening wordt gehouden met de iack. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft in hoger beroep geoordeeld dat X op grond van artikel 8.14a, lid 1, Wet IB 2001 en artikel 44b Uitv.reg. IB 2001 geen aanspraak heeft op de iack, omdat de dochter niet doorgaans ten minste drie gehele dagen per week in elk van de huishoudens van X en de moeder verblijft.

X heeft cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dat gegrond.

De Hoge Raad leidt uit de wetsgeschiedenis af dat de combinatiekorting (nadien de iack) kan worden genoten door beide ouders als zij de zorg voor de kinderen gelijkelijk verdelen.

Aan het criterium dat beide ouders de zorg voor de kinderen gelijkelijk verdelen is doorgaans voldaan als een kind van niet samenwonende ouders behoort tot het huishouden van Ă©Ă©n van de ouders, en het kind doorgaans ten minste 3 tot 3,5 dag per week verblijft in het huishouden van de andere ouder.

Volgens de Hoge Raad kan de iack echter ook worden genoten door beide ouders als zij de zorg voor de kinderen gelijkelijk verdelen in een ander duurzaam ritme dan hiervoor bedoeld.

De door X toegepaste omgangsregeling voldoet aan de eis dat beide ouders de zorg voor de kinderen gelijk verdelen. Dat is in het oordeel van het Hof miskend. De uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd.

Conform Conclusie A-G Niessen (NLF 2020/0001, met noot van Dusarduijn).

Om de inkomensafhankelijke combinatiekorting (hierna: iack) te kunnen claimen dienen belastingplichtige(n) en het ‘zorgkind’ op hetzelfde woonadres te staan ingeschreven. Een co-ouder hoeft niet aan die formele inschrijvingseis te voldoen als het verblijf van het zorgkind bij hem of haar meer dan bijkomstig is. Dat vereiste van ‘tot het huishouden behoren’ is eerder door de Hoge Raad getalsmatig ingevuld met de eis van het ‘doorgaans ten minste 3 tot 3,5 dag per week’ verblijf houden. Het latere artikel 44b Uitv.reg. IB 2001 stoelt op deze jurisprudentie, maar de wetgever heeft het kwantitatieve criterium van de Hoge Raad vertaald als ‘doorgaans ten minste drie gehele dagen per week’.

Het ten tonele voeren van een kwantitatieve formule voor een kwalitatief criterium is twijfelachtig, ook als de rechter de auteur van deze formule is. Weliswaar biedt een dergelijke invulling van het vaak wat slordige menselijk bestaan de uitvoeringspraktijk praktische handvatten, maar een getalsmatig keurslijf veroorzaakt in de praktijk problemen. Zo ook in deze zaak. Het Hof concludeert op basis van de letter van het dagencriterium dat de omgangsregeling (2-2-4-6 dagen) niet voldoet aan het doorgaans-vereiste van ‘ten minste drie gehele dagen per week’. Tegen dat oordeel is het cassatieberoep gericht.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2015
Instantie
HR
Datum instantie
13 maart 2020
Rolnummer
19/02042
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:415
Auteur(s)
mr. dr. S.M.H. Dusarduijn RB
Tilburg University
NLF-nummer
NLF 2020/0711
Aflevering
26 maart 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3128
bwbr0011353&artikel=8.14a,bwbr0011353&artikel=8.14a&lid=1,bwbr0011353&artikel=8.14a&lid=1,bwbr0012031&artikel=44b,bwbr0012031&artikel=44b

Naar de bovenkant van de pagina