Op 8 mei 2019 wees het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) een arrest in de procedure Związek Gmin Zagłębia Miedziowego w Polkowicach. In die procedure ging het om de toepassing van het aan het Poolse nationale recht ontleende legaliteitsbeginsel bij de heffing van op geharmoniseerde grondslag geheven btw. Bij die toepassing is de samenloop van nationaal- en EU-recht aan de orde. Die samenloop is van belang voor de rechtsbescherming die belastingplichtigen genieten indien zij aan dat Unierecht zijn onderworpen.
Het arrest van Związek Gmin Zagłębia Miedziowego w Polkowicach betrof de aftrek van voorbelasting in geval een ondernemer zowel economische als niet-economische activiteiten verricht.
De Poolse bestuursrechter in eerste aanleg twijfelde echter aan de juistheid van dit oordeel, omdat hij de bepaling van artikel 168 Btw-richtlijn op dit punt duidelijk achtte, nu deze uitdrukkelijk bepaalde dat het recht op btw-aftrek enkel is verbonden aan belaste handelingen. Teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de juiste toepassing van de Btw-richtlijn stelde deze de prejudiciële vraag of, in een situatie waarin in het nationale recht geen methoden en criteria zijn neergelegd voor de verdeling van de voorbelasting, artikel 168 Btw-richtlijn zich verzet tegen een nationale praktijk waarbij een recht wordt toegekend op volledige aftrek van de voorbelasting over aangekochte goederen en diensten die worden gebruikt zowel ten behoeve van economische als niet-economische handelingen.