Direct naar content gaan

Samenvatting

In de Deense arresten heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat Unierechtelijke voordelen geweigerd moeten worden in misbruiksituaties. Dit roept onder meer de vragen op in hoeverre de Nederlandse deelnemingsvrijstelling als Unierechtelijk voordeel gezien moet worden en wanneer sprake is van misbruik van de deelnemingsvrijstelling. In deze bijdrage onderzoekt Stijn Blaakman of en hoe Nederland aan zijn verplichtingen kan voldoen in relatie tot de gekozen implementatie van artikel 4 PSD, de deelnemingsvrijstelling van artikel 13 Wet VpB 1969.

NLF-W artikel

1. Inleiding

In de Deense arresten, gewezen door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) in 2019, stond de vraag centraal of lidstaten een richtlijnvoordeel kunnen weigeren in misbruiksituaties, ook als daarvoor geen grond bestaat op basis van het nationale systeem. Het HvJ heeft deze vraag beantwoord door te oordelen dat lidstaten zelfs verplicht zijn om een Unierechtelijk voordeel te weigeren in geval van misbruik.

De gevoegde zaken T Danmark e.a. gingen over de Deense inhoudingsvrijstelling voor de dividendbelasting. Deze bepaling kan als de implementatie van artikel 5 Moeder-dochterrichtlijn (hierna: PSD) gezien worden. Een andere bepaling uit de PSD is artikel 4, waardoor staten onder bepaalde voorwaarden verplicht zijn om winstuitkeringen afkomstig van kwalificerende EU-dochtervennootschappen bij ingezeten moedervennootschappen door een vrijstellings- of verrekeningsregime te faciliteren. Nederland heeft zijn deelnemingsvrijstellingsregime op enkele vlakken geconformeerd aan de richtlijn om zo te voldoen aan haar verplichtingen uit die richtlijn. Dit roept de vraag op of de deelnemingsvrijstelling in EU-situaties een Unierechtelijk voordeel is. Deze vraag, alsmede de impact van het antwoord hierop voor de Nederlandse deelnemingsvrijstelling, zullen centraal staan in deze bijdrage.

Log hier in om verder te lezen

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Wetsartikelen
Auteur(s)
mr. A.M. Blaakman
Deloitte
NLF-nummer
NLF-W 2022/4
Judoreg
NFB4862
Publicatiedatum
3 maart 2022
bwbr0002672&artikel=13

Naar de bovenkant van de pagina