Samenvatting
Tegen een belastingplichtige die werd verdacht van strafbare gedragingen (met name drugshandel) werd op 19 april 2001 een gerechtelijk vooronderzoek (gvo) ingesteld. Op 22 november 2001 ontving hij forse navorderingsaanslagen IB/Premie en vermogensbelasting over de jaren 1992 tot en met 2000. Het Hof liet deze in stand. In cassatie klaagt de belastingplichtige er over dat het Hof ten onrechte geen enkele betekenis heeft toegekend aan de stukken van het gvo. De Hoge Raad verklaart deze klacht echter ongegrond omdat de stukken van het gvo geen deel uitmaakten van de stukken van het geding. Ook bevatten de stukken van het geding volgens de Hoge Raad geen gegevens of aanwijzingen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de inspecteur beschikte over het gvo. Het Hof kan daarom ook niet worden verweten dat het had moeten onderkennen dat de inspecteur niet voldaan zou hebben aan zijn verplichting tot inzending van alle op de zaak betrekking hebbende stukken (artikel 8:42, lid 1 Awb).
Het cassatieberoep wordt ongegrond verklaard.
Arrest gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 juni 2003, nr. P02/00072, betreffende na te melden navorderingsaanslagen en nadere voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslagen, bezwaren en geding voor het Hof
Aan belanghebbende zijn over de jaren 1992 tot en met 1998 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van respectievelijk fl. 356.286, fl. 554.103, fl. 284.685, fl. 250.901, fl. 245.013, fl. 458.494 en fl. 311.982, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.
Voorts is aan belanghebbende voor het jaar 1999 een nadere voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 200.000, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen de uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiƫn heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. J.A. Meijer, advocaat te Den Haag.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Onderdeel 3 van het middel strekt ten betoge dat het Hof ten onrechte geen enkele betekenis heeft toegekend aan de stukken van het gerechtelijk vooronderzoek (hierna: gvo). Deze klacht faalt reeds op de grond dat de stukken van het gvo geen deel uitmaakten van de stukken van het geding. Voorts bevatten de stukken van het geding geen gegevens of aanwijzingen waaruit kan worden afgeleid dat de Inspecteur beschikte over de stukken van het gvo, zodat het Hof ook niet kan worden verweten dat het had kunnen dan wel moeten onderkennen dat de Inspecteur niet volledig heeft voldaan aan de in artikel 8:42, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde verplichting tot inzending van de op de zaak betrekking hebbende stukken.
3.2. Het middel kan voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2005.