Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Tegen een belastingplichtige die werd verdacht van strafbare gedragingen (met name drugshandel) werd op 19 april 2001 een gerechtelijk vooronderzoek (gvo) ingesteld. Op 22 november 2001 ontving hij forse navorderingsaanslagen IB/Premie en vermogensbelasting over de jaren 1992 tot en met 2000. Het Hof liet deze in stand. In cassatie klaagt de belastingplichtige er over dat het Hof ten onrechte geen enkele betekenis heeft toegekend aan de stukken van het gvo. De Hoge Raad verklaart deze klacht echter ongegrond omdat de stukken van het gvo geen deel uitmaakten van de stukken van het geding. Ook bevatten de stukken van het geding volgens de Hoge Raad geen gegevens of aanwijzingen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de inspecteur beschikte over het gvo. Het Hof kan daarom ook niet worden verweten dat het had moeten onderkennen dat de inspecteur niet voldaan zou hebben aan zijn verplichting tot inzending van alle op de zaak betrekking hebbende stukken (artikel 8:42, lid 1 Awb).
Het cassatieberoep wordt ongegrond verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
1992-1999
Instantie
HR
Datum instantie
7 april 2005
Rolnummer
40.052
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AT3409

Naar de bovenkant van de pagina