Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

In de Amsterdamse Arena worden tegen betaling rondleidingen onder leiding van een gids georganiseerd met als afsluiting een bezoek aan het eveneens in de Arena gevestigde Ajax-museum.
Volgens Hof Amsterdam geldt voor deze tours het lage btw-tarief omdat zij aangemerkt kunnen worden als het verlenen van toegang tot attractieparken, speel- en siertuinen en andere dergelijke primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen (post b.14, letter g, van tabel I, Wet OB).
Op 10 augustus 2012 (nr. 11.00468, ECLI:NL:HR:2012:BX4042) oordeelde de Hoge Raad op het door de Staatssecretaris ingestelde cassatieberoep echter dat het Hof er naast zat, waarop de zaak werd verwezen naar Hof Den Haag.
Volgens dit verwijzingshof is er bij de rondleidingen sprake van diensten die kwalificeren als het verlenen van toegang tot een museum waarvoor eveneens het lage btw-tarief geldt (post b.14,onderdeel c van tabel 1, Wet OB).
Tegen dit oordeel heeft de Staatssecretaris wederom cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad besluit ook nu weer om de zaak te verwijzen. Dit keer naar Hof Den Bosch.
Vooropgesteld wordt dat Hof Den Haag bij zijn oordeel een juiste definitie van het begrip museum tot uitgangspunt heeft genomen (vgl. HR 11 april 2003, nr. 38086, ECLI:NL:HR:2003:AF7099, BNB 2003/265).
Als het Hof aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd dat de normale bedrijfsuitrusting in een gebouw als de Arena gedurende de tijd dat het bedrijf stilligt, een collectie goederen is of kan zijn in de zin van het hiervoor vermelde arrest van de Hoge Raad getuigt het van een onjuiste rechtsopvatting.
Wil sprake zijn van een dergelijke collectie, dan dienen de goederen speciaal bijeen te zijn gebracht om bezichtigd te worden met het oog op studie, educatie of cultureel genoegen.
Het tegen een vergoeding toegang verlenen tot de bedrijfsruimte van een onderneming teneinde publiek in staat te stellen het bedrijf(sgebouw) en de daartoe behorende voorwerpen te bezichtigen en in voorkomend geval te doen toelichten kan daarom niet worden aangemerkt als het toegang verlenen tot een museum.
Dit is anders als in de bedrijfsruimte(n) een collectie goederen is bijeengebracht die niet behoren tot de bij de Arena in gebruik zijnde voorwerpen, en de toegang in hoofdzaak strekt tot het bezichtigen van die voorwerpen.
Als het Hof wel is uitgegaan van de juiste rechtsopvatting dat er sprake is van museumbezoek, is dit oordeel onbegrijpelijk omdat het Hof niet heeft aangegeven waaruit die collectie dan zou bestaan, aldus de Hoge Raad.
Conform A-G van Hilten.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2001 - 2003
Instantie
HR
Datum instantie
14 november 2014
Rolnummer
13/03007
ECLI
ECLI:NL:HR:2014:3210

Naar de bovenkant van de pagina