Samenvatting
Bij de invoer van een gebruikte volkswagen uit Belgiƫ geeft de importeur (een VOF) een waarde aan van 58.272 euro en een te betalen bedrag aan BPM van 15.371 euro. De inspecteur laat een hertaxatie uitvoeren waaruit een waarde voortvloeit van 90.000 euro en corrigeert de af te dragen BPM tot 23.727 euro en stelt het kentekenbewijs pas op naam nadat dat bedrag is betaald. Nadat het bedrag reeds is verminderd tot 16.690 euro oordeelt het Hof in hoger beroep dat de inspecteur in strijd met de wet heeft gehandeld. Als hij van oordeel is dat een onjuist bedrag aan BPM is aangegeven en afgedragen kan hij slechts door middel van een naheffingsaanslag de te weinig afgedragen BPM laten bijbetalen. Hij kan dat niet doen door de aangifte te corrigeren. Het door de importeur meer betaalde bedrag is daarom onverschuldigd betaald. Het Hof geeft dat bedrag zelf terug en laat dat niet aan de civiele rechter over.
In cassatie voert de eigenaar van de Volkswagen aan dat in het geheel geen BPM is verschuldigd omdat de zogenaamde afschrijvingstabel van artikel 10 van de Wet BPM in strijd is met het Gemeenschapsrecht. Daar is de Hoge Raad het niet mee eens. Uit het gemeenschapsrecht volgt niet dat strijdigheid van de afschrijvingstabel met artikel 90 van het EG-verdrag noodzakelijkerwijs mee brengt dat in het geheel geen BPM is verschuldigd. Voorts oordeelt de Hoge Raad dat het Hof bij de berekening van de verschuldigde BPM ten onrechte is uitgegaan van de verkoopwaarde aan een particulier. Bij de invoer door een autohandelaar van een in Belgiƫ gekochte gebruikte personenauto moet de auto voor de berekening van de BPM worden vergeleken met een auto die door een autohandelaar op de Nederlandse markt wordt ingekocht. (Vgl. HR, 13 november 2009, nr. 08/03397, LJN BK3097, BNB 2010/23). De zaak is verwezen.
Arrest gewezen op het beroep in cassatie van X V.O.F. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 mei 2009, nr. 08/00219, betreffende een op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Belanghebbende heeft voor een door haar in Belgiƫ gekochte auto op aangifte een bedrag aan belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) voldaan. Belanghebbende heeft tegen dit bedrag bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij uitspraak van de Inspecteur is afgewezen.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 06/5586) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en een teruggave van € 2440 verleend.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, vernietigd, het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur, behoudens de beslissing omtrent de kosten van het bezwaar, vernietigd, en het bedrag van de verschuldigde belasting vastgesteld op € 15.371. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiƫn heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat uit het Gemeenschapsrecht niet volgt dat strijdigheid van de verminderingsregeling met artikel 90 EG noodzakelijkerwijs meebrengt dat in het geheel geen BPM kan worden geheven.
3.2. Het eerste middel is gericht tegen dat oordeel. Het middel faalt omdat ’s Hofs bestreden oordeel juist is (zie HR 22 september 2006, nr. 41178, LJN AY8649, BNB 2007/55).
3.3. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat belanghebbende geen feiten en/of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het door zijn taxateur gehanteerde uitgangspunt en het gehanteerde verminderingspercentage onjuist zouden zijn. Tegen dat oordeel richt zich het tweede middel.
3.4. Uit de door het Hof vastgestelde feiten volgt dat de door belanghebbende ingeschakelde taxateur is uitgegaan van de verkoopwaarde aan de particulier.
Ingevolge artikel 90 EG mag een ingevoerde gebruikte auto niet worden onderworpen aan een hogere belasting dan de belasting die nog rust op de waarde van een gelijksoortige, reeds op het nationale grondgebied geregistreerde auto. Een ingevoerde gebruikte auto zoals de auto in het onderhavige geding moet derhalve worden vergeleken met een gelijksoortige auto die door een eerste koper op de Nederlandse markt is ingekocht. De op die auto rustende BPM is een afgeleide van de inkoopsom. Het middel klaagt derhalve terecht erover dat het Hof is uitgegaan van de verkoopwaarde in gebruikte staat (zie HR 13 november 2009, nr. 08/03397, LJN BK3097, BNB 2010/23).
3.5. Gelet op het hiervoor in 3.4 overwogene kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiƫn zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 447, en
veroordeelt de Staatssecretaris van FinanciĆ«n in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2010.