Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een man is op grond van artikel 36 van de Invorderingswet (Inv) aansprakelijk gesteld voor van een BV over het jaar 1999 nageheven loonbelasting en omzetbelasting. De Rechtbank heeft het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het Hof heeft in hoger beroep de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De man is als bestuurder van de BV op grond van kennelijk onbehoorlijk bestuur aansprakelijk voor de van de BV nageheven bedragen aan loonbelasting en omzetbelasting, die niet door de BV zijn betaald.
Het Hof oordeelde voorts dat de man terecht op grond van artikel 32, lid 2, Inv aansprakelijk is voor de invorderingsrente en de invorderingskosten. Het heeft daartoe overwogen dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment dat de aangiften hadden moeten worden gedaan en betaald, de BV niet over voldoende financiƫle middelen beschikte.
Voor wat betreft dit laatste oordeelt de Hoge Raad dat het Hof de bewijslast verkeerd heeft verdeeld. Bij de toepassing van artikel 32, lid 2, Inv, rust de stelplicht en de bewijslast namelijk op de ontvanger, aldus de Hoge Raad.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
1999
Instantie
HR
Datum instantie
8 juni 2012
Rolnummer
11.02591
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BW7714

Naar de bovenkant van de pagina