Direct naar content gaan

Samenvatting

Stichting X (belanghebbende) stelt zich blijkens haar statuten ten doel het verschaffen van medische hulp, de zorg voor gehandicapten en weeskinderen tot aan de huwelijkssluiting, het ondersteunen en begeleiden van weduwen, allen in derdewereldlanden. X is met ingang van 1 januari 2011 aangemerkt als anbi.

De Inspecteur heeft op basis van een onderzoek geconcludeerd dat er onvoldoende zekerheid is dat van de feitelijke werkzaamheden van X ten minste 90% als algemeen nuttig kan worden aangemerkt. De anbi-status is daarom met ingang van 31 december 2014 ingetrokken.

Voor Hof Den Haag was in geschil of dat terecht is.

Volgens het Hof heeft X niet voldaan aan het vereiste dat haar administratie een zodanig inzicht geeft in de aard en omvang van haar uitgaven, dat de Inspecteur kan controleren of X met haar middelen in de vereiste mate het algemeen belang heeft gediend. De Inspecteur heeft daarin aanleiding kunnen vinden de anbi-status van X met terugwerkende kracht in te trekken.

X heeft cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dat gegrond.

Het in artikel 1a, lid 1, aanhef en onderdeel i, Uitv.reg. AWR neergelegde vereiste dat de aard en omvang van kosten, uitgaven, inkomsten en vermogen uit de administratie van een anbi duidelijk moeten blijken, houdt niet in dat steeds van alle inkopen en uitgaven bonnen en facturen aanwezig moeten zijn. Bij de beoordeling of aan dat vereiste is voldaan, moet mede in aanmerking worden genomen de plaats waar en de wijze waarop de desbetreffende instelling haar activiteiten verricht. Uit het oordeel van het Hof blijkt niet dat het deze maatstaf heeft aangelegd. Voorts had het Hof moeten ingaan op de stelling van X dat niet duidelijk is welke stukken zouden ontbreken.

X komt ook terecht op tegen het oordeel van het Hof dat X per 31 december 2014 een reserve heeft gevormd zonder dat in de administratie of een actueel beleidsplan wordt vermeld voor welk doel de reserve is gevormd of aangehouden. In de Uitv.reg. AWR is bepaald dat de instelling niet meer vermogen aanhoudt dan redelijkerwijs nodig is voor de continuïteit van de voorziene werkzaamheden ten behoeve van de doelstelling van de instelling. De wetgever heeft daarmee bedoeld het oppotten van vermogen door de instelling tegen te gaan. Uit de uitspraak blijkt niet dat het Hof deze toets heeft aangelegd. Gelet op hetgeen X voor het Hof heeft gesteld, kon het Hof ten slotte niet zonder nadere motivering tot zijn oordeel komen dat een actueel beleidsplan ontbreekt waaruit de wijze van het beheer van het vermogen blijkt.

De zaak is verwezen naar Hof Amsterdam.

De uitspraak van Hof Den Haag van 22 augustus 2017 in deze zaak op het onderdeel administratieplicht van een anbi leek duidelijk. In tegenstelling tot Rechtbank Den Haag werd door het Hof geoordeeld dat aan deze administratie niet minder zware eisen kunnen worden gesteld door de regio’s waarin men actief is. De Hoge Raad is een andere mening toegedaan en sluit in feite aan bij de eerdere uitspraak van Rechtbank Den Haag op dit onderdeel: de mate waarin een anbi haar bestedingen kan verantwoorden wordt beïnvloed door de situatie ter plaatse. Voorts is het Hof niet ingegaan op de stelling van belanghebbende dat niet duidelijk is welke stukken dan zouden ontbreken in de administratie. De Hoge Raad verwijst daarom, mede hierom, de zaak terug en wel naar Hof Amsterdam.

Kwantitatief criterium anbi / bestedingen / administratie

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
31 december 2014 e.v.
Instantie
HR
Datum instantie
5 juli 2018
Rolnummer
17/04544
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:1107
Auteur(s)
drs. P.J.F. Jansen
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2018/1529
Aflevering
19 juli 2018
Judoreg
NFB1644
bwbr0002320&artikel=5b&lid=1,bwbr0006736&artikel=1a&lid=1,bwbr0006736&artikel=1a&lid=1,bwbr0006736&artikel=1a&lid=1,bwbr0006736&artikel=1a&lid=1,bwbr0006736&artikel=1b&lid=1,bwbr0006736&artikel=1b&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina