Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft bij de aanschaf van tien percelen grond op een vakantiepark in 2006 de aan hem in rekening gebrachte omzetbelasting niet in aftrek gebracht. Hij had echter het – feitelijk vaststaande – voornemen de percelen belast te gebruiken. Het beoogde belaste gebruik, het bouwen van stacaravans voor de verkoop, is uiteindelijk niet van de grond gekomen.

In 2013 heeft X twee van de tien percelen aan de oorspronkelijke verkoper terugverkocht en geleverd voor een zekere koopsom vermeerderd met omzetbelasting.

De Inspecteur heeft de verschuldigde omzetbelasting voor de teruglevering van de twee percelen van X nageheven, omdat hij deze belasting niet op aangifte heeft voldaan. X verweert zich daartegen met de stelling dat hij zijn in 2006 niet geclaimde recht op aftrek van voorbelasting alsnog in 2013 kan effectueren via de herzieningsregeling, althans voor de twee verkochte percelen.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft X daarin gelijk gegeven. Het heeft geoordeeld dat X de voorbelasting kan herzien en heeft de naheffingsaanslag verminderd.

De staatssecretaris heeft cassatieberoep ingesteld. Hij meent dat het aftrekrecht onmiddellijk moet worden uitgeoefend en dat de herzieningsregeling niet is bedoeld als een soort – zoals hij dat noemt – spijtoptantenregeling.

De Hoge Raad oordeelt dat het niet buiten redelijke twijfel is op welke wijze artikel 184 en 185 Btw-richtlijn moeten worden uitgelegd. Daarom heeft de Hoge Raad op de voet van artikel 267 VWEU aan het HvJ de volgende prejudiciële vragen gesteld:

  1. Moeten artikel 184 en 185 Btw-richtlijn aldus worden uitgelegd dat de belastingplichtige die bij de verwerving van een goed of het afnemen van een dienst heeft nagelaten om de aftrek van voorbelasting (‘de initiële aftrek’) binnen de geldende nationale vervaltermijn te effectueren overeenkomstig het voorgenomen gebruik voor belaste doeleinden, het recht heeft om in het kader van herziening – bij gelegenheid van de latere eerste ingebruikneming van dat goed of die dienst – die aftrek te effectueren indien het daadwerkelijke gebruik op dat herzieningstijdstip niet anders is dan het voorgenomen gebruik?
  2. Is voor de beantwoording van vraag 1 van belang dat het niet effectueren van de initiële aftrek niet verband houdt met fraude of misbruik van recht en geen nadelige gevolgen voor de schatkist zijn vastgesteld?

Conform Conclusie A-G Ettema (NLF 2020/0360, met noot van Sparidis).

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
1e kwartaal 2013
Instantie
HR
Datum instantie
26 maart 2021
Rolnummer
19/01427
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:455
Auteur(s)
prof. mr. dr. R.A. Wolf
Baker & McKenzie / Rijksuniversiteit Groningen
NLF-nummer
NLF 2021/0735
Aflevering
8 april 2021
Judoregnummer
JCDI:NFB4244
bwbr0002629&artikel=15&lid=4,bwbr0002629&artikel=15&lid=4,celex32006l0112&artikel=184,celex32006l0112&artikel=185,celex32006l0112&artikel=184,celex32006l0112&artikel=185

Naar de bovenkant van de pagina