Direct naar content gaan

Samenvatting

X BV heeft in 1992 een bedrag van fl. 275.000 aan betalingen aan de Liechtensteinse vennootschap E AG gedaan, nadat deze ook in 1992 in het bezit van al haar aandelen was gekomen. Deze betaling had X BV als dividend geboekt. Daarover was dividendbelasting nagevorderd met een verhoging van 25%. X BV stelt zich op het standpunt dat er een onjuiste boeking had plaatsgevonden, omdat het om een lening ging. De Hoge Raad laat het oordeel van het Hof dat het wel degelijk om dividend ging in stand, omdat het van feitelijke aard is. Voorts oordeelt de Hoge Raad dat, indien het dividend in strijd met het BW zou zijn uitbetaald en daarom later zou zijn terugbetaald, zulks er niet aan in de weg staat dat de betaling in 1992 een uitdeling van winst is geweest in de zin van artikel 3, lid 1 Div. bel. Het beroep op artikel 4a Div. bel wordt verworpen, omdat E niet tot de rechtsvormen behoort, die in de bijlage van de Moeder-dochterrichtlijn zijn vermeld en Liechtenstein geen deel uitmaakt van de EG. Het beroep van X BV op het Belgisch Nederlandse Verdrag dat tot beperking van de dividendbelasting tot 5% had moeten leiden wordt verworpen, omdat niet is aangetoond dat E in Belgi毛 is gevestigd. Ook acht de Hoge Raad de boete juist en niet te laat opgelegd.

Metadata

Rubriek(en)
Dividendbelasting
Belastingtijdvak
1992
Instantie
HR
Datum instantie
24 augustus 1999
Rolnummer
34.547
ECLI
ECLI:NL:HR:1999:AA2845
bwbr0002515&artikel=3&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina