Arrest op het beroep van X, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren P (hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende het verzoek om inlichtingen in verband met de opgelegde aanslag successierecht, met als aanslagnummer 001 en de ingediende aangifte recht van successie met als successienummer 002 ingevolge de Successiewet).1. Verzoek om inlichtingen, bezwaar en geding voor het Hof1.1. Belanghebbende heeft op grond van de Wet openbaarheid van bestuur schriftelijk op5 februari 1998 een verzoek om informatie ingediend bij de Ontvanger Q en op 10 november 1998 bij de Belastingdienst/Particulieren Q, dependance R, met betrekking tot de aan hem opgelegde aanslag, c.q. een kopie van het aanslagbiljet. Het verzoek van 10 november 1998 is bij de Inspecteur terechtgekomen.1.2. De Inspecteur heeft op het door belanghebbende ingediende verzoek nietgereageerd.1.3. Belanghebbende heeft tegen het niet tijdig nemen van een besluit (de fictieve weigering) bezwaar gemaakt, welk bezwaarschrift op 21 december 1999 bij de Belastingdienst/Particulieren Q is ingediend. 1.4. De Inspecteur heeft niet op het bezwaar beslist. Belanghebbende is daarop inberoep gekomen bij het Hof. De Ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.1.5. Het Hof heeft op 24 april 2003 mondeling uitspraak gedaan. De Inspecteur heeft verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Ter zake is een griffierecht geheven van € 43,50.2. Feiten2.1. Het Hof stelt op grond van de stukken, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.2.2. Belanghebbende heeft naar aanleiding van een door hem ontvangen aanmaning, op5 februari 1998 schriftelijk een verzoek om informatie omtrent de opgelegde aanslag, c.q. een kopie van het aanslagbiljet gericht aan de Ontvanger Q en op 10 november 1998 aan de Belastingdienst/Particulieren Q, dependance R.2.3. De Inspecteur heeft op het verzoek van 5 februari 1998 niet gereageerd. Belanghebbende is op 20 september 2001 in beroep gekomen wegens het niet tijdig nemen van een besluit.3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen3.1. Tussen partijen is in geschil of er sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit (de fictieve weigering).3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. 3.3. Voor hetgeen daaraan tijdens de mondelinge behandeling is toegevoegd wordt verwezen naar het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.3.4. Belanghebbende wenst inzage in de door hem opgevraagde informatie over de opgelegde aanslag, c.q. een kopie van het aanslagbiljet.4. Beoordeling van het geschil4.1. De administratieve rechter in belastingzaken is niet bevoegd kennis te nemen van een beroep tegen (fictieve) besluiten genomen in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur.5. ProceskostenHet Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof verklaart zich onbevoegd.
Aldus gedaan te Arnhem op 12 augustus 2002 door mr. J. Lamens, vice-president, lid van de zesde enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K. van der Leij als griffier.
Arrest gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 12 augustus 2003, nr. 01/01612, betreffende na te melden aanslag in het recht van successie.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is ter zake van de verkrijging uit de nalatenschap van A, overleden op 30 september 1995, een aanslag in het recht van successie opgelegd naar een verkrijging van fl. 150.867. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Belanghebbende is tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat de zaak ter behandeling heeft doorgezonden aan het Hof.
Het Hof heeft zich onbevoegd verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van 's Hofs uitspraak naar aanleiding van de middelen en ambtshalve
3.1. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat het beroepschrift van belanghebbende, dat - anders dan het Hof vermeldt - is ingediend op 6 juni 2001, is gericht tegen het uitblijven van een uitspraak op een bezwaarschrift van belanghebbende van 21 december 1999 betreffende een hem opgelegde aanslag in het successierecht. 's Hofs uitgangspunt dat het in het betrokken geding zou gaan om een beroep van belanghebbende van 20 september 2001 dat (het uitblijven van een uitspraak op een bezwaarschrift inzake) verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur zou betreffen, is onjuist, evenals zijn daarop gebaseerde onbevoegdverklaring.
3.2. Daaruit volgt dat de middelen, die beide uitgaan van de juistheid van 's Hofs oordeel over onbevoegdheid, falen.
3.3. Het Hof had, nu uit de gedingstukken onmiskenbaar blijkt dat de Inspecteur inmiddels aan belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag was tegemoetgekomen door bij alsnog gedane uitspraak op het bezwaar de aanslag te vernietigen, zodat het beroep niet meer tot een voor belanghebbende gunstiger resultaat kon leiden, het beroep niet-ontvankelijk moeten verklaren. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Hij zal daarbij met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht de Inspecteur veroordelen in de kosten die redelijkerwijs moesten worden gemaakt voor het beroep tegen het uitblijven van een uitspraak op bezwaar en met toepassing van artikel 8:74 van die wet vergoeding gelasten van het betaalde griffierecht.
3.4. Nu het beroep in cassatie, zij het op een ambtshalve bijgebrachte grond, leidt tot vernietiging van 's Hofs uitspraak, moet het gegrond worden verklaard.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verklaart het beroep bij het Hof niet-ontvankelijk,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 87, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van fl. 60 (€ 27,23), derhalve in totaal € 114,23,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 241,50 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2005.