Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) staat samen met zijn echtgenote in de Basisregistratie Personen ingeschreven op een door hen gehuurde woning (plaats 1).

X en zijn echtgenote zijn voorts eigenaar van een recreatiewoning in plaats 2 (hierna: de koopwoning). Inschrijving bij de gemeente is niet mogelijk omdat deze woning niet voor permanente bewoning mag worden gebruikt.

In zijn aangifte IB/PVV 2014 heeft X voor de koopwoning een bedrag van € 346 als eigenwoningforfait aangegeven en een bedrag van € 5.901 voor betaalde rente en kosten van geldleningen in aftrek gebracht.

X stelt dat de huurwoning slechts als ‘werkwoning’ wordt gebruikt omdat hij en zijn echtgenote beiden in de regio van de huurwoning werkzaam zijn.

De Inspecteur beschouwt de koopwoning niet als eigen woning in de zin van art. 3.111 IB 2001 en heeft de aangifte gecorrigeerd. In geschil is of dat terecht is.

Hof Den Haag oordeelt – in tegenstelling tot Rechtbank Den Haag – dat X aannemelijk heeft gemaakt dat de koopwoning als hoofdverblijf kan worden aangemerkt. X verblijft gedurende de (verlengde) weekenden, de feestdagen, de vakanties en overige vrije dagen (in 2014 in totaal circa 170 dagen/nachten) in de koopwoning. Hij en zijn echtgenote vieren daar voorts hun verjaardagen en ontvangen logees en visite. Gelet op deze feiten is de koopwoning het middelpunt van de persoonlijke belangen van X. De koopwoning dient als eigen woning in de zin van artikel 3.111, lid 1, Wet IB 2001 te worden aangemerkt.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2014
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
11 juni 2018
Rolnummer
17/00894
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2018:1416
NLF-nummer
NLF 2018/1864
Aflevering
30 augustus 2018
bwbr0011353&artikel=3.111

Naar de bovenkant van de pagina