Direct naar content gaan

Samenvatting

Spanje kent een belastingfaciliteit die in Spanje gevestigde ondernemingen de mogelijkheid biedt tot afschrijving van de financiële goodwill bij de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen. De Europese Commissie (hierna: de Commissie) is van mening dat er sprake is van verboden staatssteun en heeft Spanje gelast om de op grond van deze regeling verleende steun terug te vorderen. Uit vaste rechtspraak volgt dat een maatregel slechts als staatssteun onder artikel 107, lid 1, VWEU kan vallen indien hij:

  1. uitgaat van de staat of met staatsmiddelen is bekostigd;
  2. het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden;
  3. de begunstigde ervan een voordeel verschaft (hierna: de selectiviteit); en
  4. de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen, welke voorwaarden cumulatief zijn.

Met haar hogere voorziening in deze gevoegde zaken verzoekt de Commissie om vernietiging van twee arresten van het Gerecht in eerste aanleg van de Europese Unie (hierna: het Gerecht) van 7 november 2014 (T-219/10 (Autogrill España versus Commissie), EU:T:2014:939 en T-399/11 (Banco Santander en Santusa versus Commissie, EU:T:2014:938). Beide hogere voorzieningen hebben alleen betrekking op de selectiviteit. Het Gerecht heeft de staatssteunbeschikkingen van de Commissie vernietigd. De Commissie handhaaft echter het standpunt dat de Spaanse regeling een selectief karakter heeft. Het betreft immers de aanwijzing van een groep ondernemingen die als enige worden begunstigd door een maatregel die van de algemene regeling bij de verwerving van deelnemingen afwijkt.

Het HvJ volgt het standpunt van de Commissie en heeft de arresten van het Gerecht vernietigd.

Conform Conclusie A-G Wathelet.

De verwachtingen waren hoog gespannen ten aanzien van dit arrest van het HvJ. Immers, hiermee zou het HvJ verdere invulling geven aan het belangrijke selectiviteitscriterium van artikel 107, onderdeel 1, VWEU. Bovendien zou dit arrest mogelijk richting geven ten aanzien van de aanhangige procedures inzake de recent door de Europese Commissie genomen staatssteunbeschikkingen. Voor diegenen die op dit laatste hoopten zal het arrest enigszins teleurstellend zijn geweest.

Dit komt naar mijn mening niet zozeer door het oordeel van het HvJ, maar meer doordat het Gerecht van de Europese Unie in de arresten van 7 november 2014, een te enge uitleg heeft gegeven aan het selectiviteitscriterium die niet kan worden afgeleid uit de jurisprudentie van het HvJ. Meer in het bijzonder had het Gerecht namelijk gesteld dat de voorwaarde inzake selectiviteit vereist dat ‘een bijzondere groep van ondernemingen moet worden aangewezen die als enige door de betrokken maatregel worden bevoordeeld en die kunnen worden onderscheiden op basis van specifieke en gemeenschappelijke kenmerken’.

Metadata

Rubriek(en)
Europees belastingrecht
Belastingtijdvak
2007
Instantie
HvJ
Datum instantie
21 december 2016
Rolnummer
C‑20/15P en C‑21/15P
ECLI
ECLI:EU:C:2016:981
Auteur(s)
mr. T.H.J. Verhagen
Meijburg & Co, buitenpromovendus FIT, Tilburg University
NLF-nummer
NLF 2017/0105
Aflevering
12 januari 2017
Judoregnummer
JCDI:NFB253
bwbr-vweu &&artikel=107,celex32016l1164&artikel=4

Naar de bovenkant van de pagina