Direct naar content gaan

Samenvatting

Een belastingplichtige heeft medio 1999 ontslag genomen uit zijn dienstbetrekking en is voor zichzelf werkzaamheden gaan verrichten. De aangiften voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1999, 2000 en 2001 zijn gedaan door een belastingadviseur. Bij die aangiften zijn de netto opbrengsten verantwoord als winst uit onderneming. Over alle drie de jaren is zelfstandigenaftrek toegepast en rekening gehouden met een toevoeging aan de fiscale oudedagsreserve. Over 2000 is ook investeringsaftrek toegepast. De aanslagen zijn conform de aangiften opgelegd. Bij een boekenonderzoek blijkt dat de belastingplichtige nagenoeg uitsluitend voor zijn oude werkgever werkt en mitsdien ten onrechte de ondernemersfaciliteiten heeft genoten. Daarop gaat de inspecteur tot navordering over. Het Hof heeft geoordeeld dat de inspecteur in redelijkheid had moeten twijfelen aan de juistheid van de inhoud van de aangiften. Tegen dit oordeel stelde de minister van Financiën cassatieberoep in. Volgens de Hoge Raad is de motivering van het Hof ondeugdelijk. De omstandigheid dat uit de aangiften bleek dat de belastingplichtige in 1999 zijn dienstbetrekking had opgegeven en werkzaamheden voor zichzelf was begonnen, behoefde voor de inspecteur geen reden te zijn om aan de juistheid van de bij de aangiften verstrekte gegevens te twijfelen, met name ook niet om in twijfel te trekken dat die activiteiten winst uit onderneming opleverden. Dat zelfstandigenaftrek en investeringsaftrek werden geclaimd en een toevoeging aan de fiscale oudedagsreserve had plaatsgevonden, was daarmee in overeenstemming. De zaak is verwezen. Anders A-G Niessen.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
1999-2001
Instantie
HR
Datum instantie
7 december 2007
Rolnummer
43.489
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BB3465
ECLI:NL:PHR:2007:BB3465
bwbr0002320&artikel=16&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina