Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een man had een bezwaarschrift tegen zijn aanslag IB 1998 ingediend dat op 2 augustus 2000 bij de inspecteur was binnengekomen terwijl de zes wekentermijn op 28 juli 2000 was ge毛indigd. De inspecteur had het bezwaarschrift vervolgens als tijdig aangemerkt. Terwijl de man niet ter zitting was verschenen had het Hof willen nagaan of het bezwaarschrift wel tijdig verzonden was. De envelop waarin het verzonden was ontbrak echter.
Het Hof besliste toen dat de man niet had aangetoond dat het bezwaarschrift tijdig verzonden was en verklaarde hem niet-ontvankelijk. De omstandigheid dat de inspecteur de ontvankelijkheid niet ter discussie had gesteld, had het Hof er niet van behoeven te weerhouden daarnaar ambtshalve een onderzoek in te stellen. Het had echter niet mogen beslissen dat de man niet had aannemelijk had gemaakt dat hij het bezwaarschrift tijdig ter post had bezorgd. Feiten die tussen partijen niet in geschil zijn behoeven namelijk geen bewijs.
Bovendien reikt de verplichting van het Hof op dit punt niet verder dan de beoordeling van de processtukken. Het had dus (conform HR 29 mei 1996 nr 31.087 BNB 1996/283) moeten aannemen dat het bezwaarschrift tijdig ter post was bezorgd. Indien de inspecteur de ontvankelijkheid ter zitting wel alsnog aan de orde zou hebben gesteld zou het Hof alvorens uitspraak te doen de man nog in de gelegenheid hebben moeten stellen verweer te voeren. Het cassatieberoep slaagt.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
1998
Instantie
HR
Datum instantie
31 maart 2005
Rolnummer
40.112
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AT3034

Naar de bovenkant van de pagina