Metadata
Als de inspecteur een bezwaarschrift als tijdig heeft aanvaard en partijen het daarover eens zijn mag het Hof alleen aan de hand van de processtukken oordelen of de bezwaartermijn was overschreden en moet het de belastingplichtige eventueel gelegenheid tot verweer bieden
undefined, 31 maart 2005
Samenvatting
Een man had een bezwaarschrift tegen zijn aanslag IB 1998 ingediend dat op 2 augustus 2000 bij de inspecteur was binnengekomen terwijl de zes wekentermijn op 28 juli 2000 was ge毛indigd. De inspecteur had het bezwaarschrift vervolgens als tijdig aangemerkt. Terwijl de man niet ter zitting was verschenen had het Hof willen nagaan of het bezwaarschrift wel tijdig verzonden was. De envelop waarin het verzonden was ontbrak echter.Het Hof besliste toen dat de man niet had aangetoond dat het bezwaarschrift tijdig verzonden was en verklaarde hem niet-ontvankelijk. De omstandigheid dat de inspecteur de ontvankelijkheid niet ter discussie had gesteld, had het Hof er niet van behoeven te weerhouden daarnaar ambtshalve een onderzoek in te stellen. Het had echter niet mogen beslissen dat de man niet had aannemelijk had gemaakt dat hij het bezwaarschrift tijdig ter post had bezorgd. Feiten die tussen partijen niet in geschil zijn behoeven namelijk geen bewijs.
Bovendien reikt de verplichting van het Hof op dit punt niet verder dan de beoordeling van de processtukken. Het had dus (conform HR 29 mei 1996 nr 31.087 BNB 1996/283) moeten aannemen dat het bezwaarschrift tijdig ter post was bezorgd. Indien de inspecteur de ontvankelijkheid ter zitting wel alsnog aan de orde zou hebben gesteld zou het Hof alvorens uitspraak te doen de man nog in de gelegenheid hebben moeten stellen verweer te voeren. Het cassatieberoep slaagt.
BRON
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Z (Frankrijk) (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen Buitenland te Heerlen van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Limburg van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 29.215,-, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2. Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van ƒ 60,- (€ 27,23).
De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 april 2003 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, A. Belanghebbende is niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat hij belanghebbende bij op 12 maart 2003 aangetekend naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennisgegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.
1.4. Het Hof heeft op 29 april 2003 mondeling uitspraak gedaan.
Afschriften van het proces-verbaal daarvan zijn op 2 mei 2003 aan partijen verzonden. Belanghebbende heeft tijdig verzocht om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Belanghebbende heeft het ter zake van het verzoek verschuldigde griffierecht van € 43,50 tijdig voldaan.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van de Inspecteur ter zitting, stelt het Hof, als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
2.1. Belanghebbende is per 1 augustus 1998 verhuisd van Nederland naar Frankrijk, woonadres a-straat 1, 0001 Q.
2.2. De Inspecteur heeft met dagtekening 16 juni 2000 de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 1998 opgelegd.
2.3. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag een bezwaarschrift ingediend, gedagtekend 26 juli 2000, dat bij de Inspecteur is binnengekomen op 2 augustus 2000.
2.4. De Inspecteur heeft op 28 november 2000 uitspraak op het bezwaar gedaan. Blijkens het in hoofde vermelde adres is de uitspraak verzonden naar a-straat 1, 0002 AA 0001 Q, Frankrijk.
2.5. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak een beroepschrift ingediend, gedagtekend 7 januari 2001, dat bij het Hof is binnengekomen op 12 januari 2001.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil de hoogte van de aftrek ter zake van buitengewone lasten als bedoeld in artikel 46 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. De Inspecteur heeft daaraan ter zitting, zakelijk weergegeven, het volgende toegevoegd:
Inspecteur
Ik beschik niet meer over de envelop waarin het bezwaarschrift is verzonden.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een belastbaar inkomen overeenkomstig zijn in de stukken ingenomen standpunt. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Overwegingen omtrent het geschil
Beoordeling van de oproeping
4.1. Blijkens de ter griffie terugontvangen retourkaart van de onder 1.3. vermelde uitnodiging, is deze postzending op 14 maart 2003 op het adres van belanghebbende uitgereikt en aldaar in ontvangst genomen.
Op grond hiervan is het Hof van oordeel dat belanghebbende op regelmatige wijze is opgeroepen.
Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
4.2. De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is het nog tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het bovendien niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Mitsdien is het beroepschrift, gerekend vanaf de dagtekening van de uitspraak op bezwaar, niet tijdig ingediend.
4.3. Belanghebbende heeft gesteld dat hij de uitspraak op bezwaar pas op 3 januari 2001 heeft ontvangen, als gevolg van een onjuiste adressering van de uitspraak door de Inspecteur.
4.4. Ingevolge artikel 6:8 van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Het adres van belanghebbende is "a-straat 1, 0001 Q, Frankrijk". Nu de Inspecteur de uitspraak op bezwaar heeft toegezonden aan het adres "a-straat 1, 0002 AA 0001 Q, Frankrijk", moet worden geoordeeld dat de uitspraak niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dit brengt mee dat de termijn pas is aangevangen op de dag van de ontvangst door belanghebbende van de uitspraak.
4.5. Omtrent de feitelijke juistheid van de stelling van belanghebbende dat hij als gevolg van de onjuiste adressering de uitspraak van de Inspecteur pas op 3 januari 2001 heeft ontvangen, bestaat geen zekerheid. Die onzekerheid behoort, nu de uitspraak door een fout van de Inspecteur niet naar het juiste adres is verzonden, niet voor risico van belanghebbende te komen. Er moet derhalve van worden uitgegaan dat de termijn is aangevangen op 3 januari 2001. Nu het beroepschrift op 12 januari 2001 ter griffie van het Hof is ontvangen, is het beroepschrift tijdig ingediend. Het beroep is mitsdien ontvankelijk.
Beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar
4.6. Het aanslagbiljet is gedagtekend 16 juni 2000. Gesteld noch gebleken is dat de dagtekening van het aanslagbiljet is gelegen v贸贸r de bekendmaking daarvan. Het bezwaarschrift, gedagtekend 26 juli 2000, is op 2 augustus 2000, bij de Inspecteur binnengekomen.
4.7. De wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. Deze termijn eindigde op 28 juli 2000. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is het nog tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het bovendien niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (artikelen 6:7 en 6:9 van de Awb).
4.8. Weliswaar is het bezwaarschrift gedagtekend op 26 juli 2000, en is het binnen een week na afloop van de bezwaartermijn bij de Inspecteur binnengekomen, doch op belanghebbende rust de bewijslast aannemelijk te maken dat de verzending van het geschrift tijdig, dat wil zeggen, v贸贸r 28 juli 2000, heeft plaatsgevonden. Nu belanghebbende terzake niets heeft gesteld, is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd. Het bezwaarschrift is dan ook niet tijdig ingediend.
4.9. De omstandigheid dat de Inspecteur belanghebbende in de uitspraak op bezwaar wel ontvankelijk heeft verklaard, doet aan dit oordeel niet af, nu de bezwaartermijn van zes weken een termijn van openbare orde is en het Hof gehouden is de tijdigheid van het bezwaar ambtshalve te beoordelen.
4.10. Gelet op het vorenstaande dient belanghebbende alsnog niet-ontvankelijk in zijn bezwaar te worden verklaard. Het Hof komt derhalve niet toe aan de beoordeling van het materi毛le geschil.
5. Proceskosten
Hoewel het beroep gegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Belanghebbende heeft namelijk niet verzocht om een proceskostenvergoeding, en het Hof is ook ambtshalve niet gebleken, dat hij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- verklaart belanghebbende alsnog niet-ontvankelijk in zijn bezwaar;
- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 27,23 (ƒ 60,-), en
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht moet vergoeden.
Aldus gedaan door J.W. van der Voort, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 6 augustus 2003
Arrest gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (Frankrijk) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 augustus 2003, nr. 01/00218, betreffende de hem voor het jaar 1998 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 29.215, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en wegens overschrijding van de bezwaartermijn het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financi毛n heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van 's Hofs uitspraak naar aanleiding van de klacht en ambtshalve
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
(i) de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen de aanslag eindigde op 28 juli 2000;
(ii) belanghebbende heeft een bezwaarschrift ingediend, gedagtekend 26 juli 2000, dat bij de Inspecteur is ingekomen op 2 augustus 2000, derhalve binnen een week na afloop van de termijn;
(iii) de Inspecteur heeft belanghebbende ontvangen in zijn bezwaar, en ook in zijn verweerschrift voor het Hof het standpunt ingenomen dat het bezwaarschrift tijdig ingekomen is;
(iv) ter zitting van het Hof is belanghebbende niet verschenen, de Inspecteur wel; deze heeft daar slechts verklaard niet meer te beschikken over de envelop waarin het bezwaarschrift is verzonden.
3.2. Het Hof heeft belanghebbende alsnog niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar, op de overweging dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd.
3.3. Nu het bezwaarschrift binnen een week na afloop van de termijn is ingekomen, laat de onder 3.1-(iii) beschreven proceshouding van de Inspecteur geen andere gevolgtrekking toe dan dat hij het bezwaarschrift aanmerkte als tijdig ingediend in de zin van artikel 6:9, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht, hetgeen insluit dat hij ervan uitging dat het bezwaarschrift voor het einde van de termijn ter post bezorgd was.
3.4. Dat de juistheid van deze aanname voorafgaand aan de zitting tussen partijen niet in geschil was, behoefde het Hof er niet van te weerhouden ter zitting ambtshalve onderzoek daarnaar te doen, zoals het kennelijk heeft gedaan. Het stond het Hof evenwel niet vrij om in zijn uitspraak te oordelen dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd, indien de Inspecteur dat feit ter zitting niet - eventueel naar aanleiding van het onderzoek door het Hof - alsnog had betwist. Feiten die tussen partijen niet in geschil zijn, behoeven immers geen bewijs.
3.5. Hieraan doet niet af dat het Hof gehouden was de ontvankelijkheid van het bezwaar ambtshalve te beoordelen. Die verplichting reikte immers niet verder dan dat het Hof gehouden was om ambtshalve te beoordelen of de ten processe vaststaande feiten leiden tot de gevolgtrekking dat het bezwaar niet ontvankelijk was.
3.6. Nu noch uit het proces-verbaal van de zitting, noch uit 's Hofs uitspraak blijkt dat de Inspecteur ter zitting alsnog heeft opgeworpen dat het bezwaarschrift niet tijdig ter post zou zijn bezorgd, volgt uit het hiervoor onder 3.4 overwogene dat het Hof als een ten processe vaststaand feit had moeten aanmerken dat het bezwaarschrift tijdig ter post was bezorgd (vgl. HR 29 mei 1996, nr. 31087, BNB 1996/283). Reeds op deze grond kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen, voor beslechting van het materi毛le geschil.
3.7. Ten overvloede merkt de Hoge Raad nog het volgende op. Ook indien de Inspecteur ter zitting w猫l alsnog zou hebben opgeworpen dat het bezwaarschrift niet tijdig ter post was bezorgd, zou het aan het Hof niet vrijgestaan hebben om belanghebbende alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn bezwaar zonder hem gelegenheid te hebben geboden zich uit te laten omtrent de datum van terpostbezorging van zijn bezwaarschrift, en omtrent - kort gezegd - eventuele verschoningsgronden voor termijnoverschrijding. Belanghebbende had immers, blijkens het onder 3.1 geschetste procesverloop, v贸贸r de zitting geen aanleiding, en ter zitting geen gelegenheid om zich over die beide kwesties uit te laten.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 87.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monn茅 als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2005.
Metadata
Rubriek(en)
InkomstenbelastingBelastingtijdvak
1998Instantie
HRDatum instantie
31 maart 2005Rolnummer
40.112ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AT3034