Direct naar content gaan

Samenvatting

10/03654 Samenvatting van www.rechtspraak.nl: Conclusie PG:
A-G Niessen heeft conclusie genomen in de zaak met nummer 10/03654 naar aanleiding van het beroep in cassatie van de Minister van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch (hierna: het Hof) van 8 juli 2010, nr. 09/00523, LJN: BO3302, V-N 2010/62.1.1.

Belanghebbende is de enige aandeelhouder van A Holding B.V. (hierna: Holding). Deze vennootschap is op haar beurt de enige aandeelhoudster van B B.V. (hierna: B). Belanghebbende en Holding hebben op 2 januari 2004 de tussen hen voordien reeds bestaande rekening-courantverhouding vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst.
In 2005 hebben belanghebbende en zijn echtgenote een bedrag van in totaal € 174.233 ter beschikking gesteld aan Holding. Dit bedrag is geboekt in rekening-courant. Ter zake van de terbeschikkingstelling van dit bedrag zijn geen zekerheden van Holding of van B bedongen. Ook is er geen aflossingschema afgesproken. Op 31 december 2005 bedroeg de totale vordering uit hoofde van de rekening-courantovereenkomst € 348.866.
In het onderhavige jaar hebben belanghebbende en zijn echtgenote hun vordering op Holding met € 74.433 afgewaardeerd en als negatief resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen. In geschil is of dit bedrag terecht ten laste van het resultaat is gebracht.

Rechtbank Breda heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard. In hoger beroep heeft het Hof geoordeeld dat het bedrag van € 174.233 ter beschikking is gesteld aan een vennootschap waarin belanghebbende een aanmerkelijk belang houdt, zodat sprake is van een werkzaamheid. Voor de kwalificatie van de geldverstrekking is volgens het Hof de voor de totaalwinst gewezen jurisprudentie inzake die kwalificatie maatgevend. Niet in geschil is dat de lening zowel civielrechtelijk als voor de toepassing van het belastingrecht een geldlening is. Uiteindelijk is het Hof tot het oordeel gekomen dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de geldverstrekking plaatsvond onder zodanige voorwaarden en omstandigheden dat daarbij door belanghebbende een debiteurenrisico werd gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen (HR 9 mei 2008, nr. 43 849, BNB 2008/191). Ten aanzien van de afwaardering van de vordering ten laste van het resultaat is het gelijk aan belanghebbende, aldus het Hof.

De Minister van Financiën heeft beroep in cassatie ingesteld en voert - kort gezegd - aan dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat belanghebbende ten gevolge van het ter beschikking stellen van het bedrag van € 174.233 geen debiteurenrisico heeft gelopen dat een onafhankelijke derde ten tijde van de geldverstrekking niet zou hebben genomen.

In zijn conclusie gaat A-G Niessen eerst in op de vraag of de afwaardering van een "onzakelijke lening" die deel uitmaakt van het tbs-vermogen, een negatief bestanddeel vormt van het resultaat uit overige werkzaamheden. Deze vraag wordt door de A-G ontkennend beantwoord. Vervolgens behandelt de A-G een aantal deelvragen die opkomen bij de beantwoording van de vraag of een lening op onzakelijke voorwaarden is afgesloten dan wel of de crediteur bij het aangaan daarvan een risico is aangegaan dat niet door een onafhankelijke derde zou zijn genomen. Zo stelt de A-G aan de orde de bewijslastverdeling, de vraag op welke verhoudingen het 'arm's length principle' van toepassing is, het beoordelingskader voor de zakelijkheid van een lening, de vraag op welke wijze een vermogensverlies fiscaalrechtelijk wordt behandeld en het verband tussen de heffing van inkomsten- en vennootschapsbelasting.
Uiteindelijk concludeert de A-G dat het Hof met zijn vaststellingen - die van feitelijke aard en voldoende gemotiveerd zijn - klaarblijkelijk op basis van hetgeen ter zitting is verhandeld, heeft geconcludeerd dat - in elk geval in dat stadium van de behandeling van de zaak - partijen niet eenstemmig van oordeel waren dat sprake was van een onzakelijke lening zoals de Inspecteur eerder had gesteld.

De conclusie strekt tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2005
Instantie
Advocaat-Generaal Hoge Raad
Datum instantie
23 februari 2011
Rolnummer
10/03654
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BP8068
ECLI:NL:PHR:2012:BP8068
bwbr0002672&artikel=7&lid=1,bwbr0002672&artikel=8,bwbr0002672&artikel=8&lid=1,bwbr0002672&artikel=8b&lid=1,bwbr0002672&artikel=14&lid=2,bwbr0002672&artikel=14a&lid=3,bwbr0002672&artikel=14b&lid=3,bwbr0002672&artikel=15ah&lid=3,bwbr0011353&artikel=3.8,bwbr0011353&artikel=3.91&lid=2

Naar de bovenkant van de pagina