Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie(70)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een belastingplichtige woont in België en is van beroep ziekenverzorgster. Haar klanten wonen zonder uitzondering in Nederland. De ziekenverzorgster huurt een kamer in het huis van haar moeder in Maastricht waar zij haar administratie voert en van waaruit zij haar werk begint. Naar Nederlandse maatstaven drijft zij een onderneming.
De ziekenverzorgster heeft voor het jaar 2009 een VAR aangevraagd. De inspecteur is van oordeel dat haar winst niet aan Nederland toegerekend moet worden en heeft om die reden geweigerd een VAR-beschikking af te geven.
Het Hof stelt in hoger beroep voorop dat partijen voldoende belang hebben bij voortzetting van de onderhavige procedure hoewel het jaar 2009 inmiddels verstreken is.
De door de ziekenverzorgster gestelde principiële vragen zijn immers aan de orde bij de regeling van de aanslagen van de vrouw en een antwoord daarop kan procedures voorkomen.
Of de inkomsten van de ziekenverzorgster voor de heffing van de inkomstenbelasting aan Nederland worden toegewezen is door de Rechtbank in het midden gelaten.
Zij heeft geoordeeld dat aan de vrouw alsnog een VAR verstrekt moet worden omdat ook een niet-inwoner die geen Nederlandse winst geniet, gelet op de parlementaire geschiedenis die ten grondslag ligt aan artikel 3.156, Wet IB 2001, recht heeft op een VAR.
De Rechtbank heeft hierbij aangetekend dat door middel van de VAR formeel geen uitspraak wordt gedaan over de IB-positie van de aanvrager ervan, doch dat ze bedoeld is om zekerheid te bieden aan de opdrachtgevers van de aanvrager omtrent hun inhoudingsverplichtingen.
Het Hof onderschrijft dit oordeel van de Rechtbank maar voegt hieraan toe dat de vrouw ook rechtstreeks een beroep op artikel 3.156 Wet IB 2001 kan doen omdat de bij de moeder gehuurde kamer als een vaste inrichting in Nederland wordt beschouwd.
De inspecteur heeft door de VAR-beschikking te weigeren een onrechtmatige daad begaan jegens de vrouw en de daarop gevolgde schade komt voor zijn rekening. Het Hof heropent de zaak om de vrouw in de gelegenheid te stellen de omvang van de schade te onderbouwen.

De Hoge Raad heeft op 25-02-2011 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar art 81 Wet RO (rolnummer 10/02522)

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2009
Instantie
Hof Den Bosch
Datum instantie
7 mei 2010
Rolnummer
09/00477
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2010:BM7478
bwbid=bwbr0&artikel=8:73,bwbid=bwbr0&artikel=3.156

Naar de bovenkant van de pagina