Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie(1)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een man is eigenaar van een verhuurde bovenwoning.
De huurster van de bovenwoning geniet huurbescherming.
De huurbescherming brengt mee dat de huur niet kan worden opgezegd, niet kan worden aangepast aan marktconforme prijzen en dat de huur jaarlijks maximaal mag worden geïndexeerd met een in de Uitvoeringswet Huurprijzen woonruimte vastgesteld percentage.
Met ingang van 2010 wordt de bovenwoning in box 3 op grond van art. 5.20, lid 3, Wet IB 2001 juncto art. 17a UBIB in aanmerking genomen voor de WOZ-waarde, waarbij door middel van de zogenoemde leegwaarderatio rekening wordt gehouden met de lagere waarde wegens de verhuurde staat.
De bovenwoning is in 2010 in aanmerking genomen voor een waarde van € 373.800.
Deze procedure ziet op de vraag of de heffing van inkomstenbelasting over de bovenwoning inbreuk maakt op het eigendomsrecht van art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: EP).
Hof Den Haag oordeelde van wel.
Volgens het Hof bestaat er een belangrijke discrepantie tussen de waarde die op grond van voormelde regelgeving aan de bovenwoning in verhuurde staat moet worden toegekend en de waarde in het economische verkeer daarvan.
De wetgever en besluitgever hebben kennelijk niet stilgestaan bij dergelijke gevallen waarbij sprake is van oude contracten met lage huur.
De regeling heeft tot gevolg dat de man 25 percent meer fictief inkomen wordt geacht te hebben genoten en dus voor dat gedeelte in de belastingheffing wordt betrokken.
Dit leidt ertoe dat elk jaar sprake is van een omvangrijk negatief rendement.
Volgens het Hof wordt op deze wijze op de man een buitensporige last gelegd, zodat geoordeeld moet worden dat de regeling in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
Het Hof biedt in dit (individuele) geval rechtsherstel door bij de berekening van het in aanmerking te nemen rendement, met inachtneming van artikel 5.19, eerste lid Wet IB, uit te gaan van de waarde in het economische verkeer van de bovenwoning in verhuurde staat zoals die door de rijkstaxateur per 1 januari 2010 is vastgesteld, dat is € 274.000.
Tegen dit oordeel heeft de Staatssecretaris cassatieberoep ingesteld, maar volgens wnd. A-G Hammerstein heeft het Hof terecht geoordeeld dat de onderwerpelijke regelgeving niet voldoet aan het vereiste van een fair balance.
Voorts heeft het Hof volgens de A-G terecht zelf voorzien in het rechtstekort door het rendement te berekenen over de waarde in het economische verkeer van de bovenwoning.
De man heeft nog gesteld dat de door het Hof vastgestelde waarde van € 274.000 te hog is, maar volgens de A-G voldoet deze waarde wel aan het vereiste van een fair balance.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2010
Instantie
A-G
Datum instantie
17 december 2014
Rolnummer
14/01504
ECLI
ECLI:NL:PHR:2014:2461
entry not found in index

Naar de bovenkant van de pagina