Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Eind 2005 brengt een BV de aan haar in België wonende directeur enig aandeelhouder toegekende pensioenverplichting en een lijfrenteverplichting over aan een dochtermaatschappij. Voor de overname van de pensioenverlichting ontvangt de dochter de netto actuariële koopsom van 1.883.753 euro plus een kostenopslag van 20.000 euro en voor de overname van de lijfrenteverplichting de netto actuariële koopsom van 1.078.182 euro plus 50.000 euro kosten opslag. Voor de berekening van de netto actuariële koopsommen is een rekenrente van 3,23% gebruikt. Voorts heeft een leeftijdsterugstelling plaatsgevonden van 5 jaar voor mannen en 6 jaar voor vrouwen. Ook is rekening gehouden met een na-indexatie van 3%.
In beroep is alleen nog in geschil of bij de berekening van de balanswaarde van de pensioenverplichting bij de dochtermaatschappij een rekenrente van 3,23% mag worden toegepast en een leeftijdsterugstelling mag plaatsvinden.
Op basis van artikel 3.29 van de Wet inkomstenbelasting 2001 beslist de Rechtbank dat de rekenrente niet lager mag zijn dan 4% en ook geen leeftijdsterugstelling mag plaatsvinden. Het besluit van 3 juli 2008, nr. CPP 2008/447M, maakt dat niet anders.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2005
Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum instantie
1 maart 2012
Rolnummer
10/4647
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2012:BW1014
bwbid=bwbr0&artikel=19a,bwbid=bwbr0&artikel=8,bwbid=bwbr0&artikel=3.29

Naar de bovenkant van de pagina