Metadata
Bij ruisende inbreng van onderneming in dochtermaatschappij dient goodwill tot uitdrukking te worden gebracht. Nu bij de moedermaatschappij niet meer kan worden nagevorderd, verhindert dat toepassing van de foutenleer.
Hof Den Haag, 19 december 2000
Samenvatting
A BV brengt haar onderneming in in dochter X BV. Volgens het hof is het irrelevant of goodwill al of niet in de inbrengacte is vermeld. Normaliter moet in dat geval de goodwill bij X BV worden geactiveerd. Wel vindt het hof dat X BV met het opvoeren van een goodwill van fl. 558.915 overdrijft. Het acht namelijk bij de inbreng alleen “organisatie-goodwill” aanwezig en wel tot een bedrag van fl. 100.000. De inbreng heeft echter in 1988 plaatsgevonden en bovendien heeft A BV inmiddels de aandelen X BV afgestoten. Bij A BV kan daarom geen creditering wegens overinbreng meer plaatsvinden en kan derhalve niet meer worden nagevorderd. Dat verhindert dat in 1992 de foutenleer kan worden toegepast.BRON
UITSPRAAK
op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B. V. te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur,
het Hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen P van de Belastingdienst, betreffende na te noemen aanslag.
1. Aanslag en bezwaar
1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 156.513.
1.2 Deze aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt
bezwaar, door de Inspecteur bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
2. Loop van het geding
2.1 Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen
bij het Hof. In verband daarmede is van belanghebbende door de griffier een griffierecht geheven van f 75. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingezonden, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 25 mei 1999, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen (... I als gemachtigde van belanghebbende en (...)namens de Inspecteur.
De gemachtigde heeft ter zitting een door de griffier als zodanig gekenmerkt stuk overgelegd, zulks zonder bezwaar van de wederpartij aan wie ter zitting de gelegenheid is gegeven van de inhoud daarvan kennis te nemen en zich daarover uit te laten. De inhoud van dit stuk moet als hier ingelast worden aangemerkt.
Naar aanleiding van een na de zitting door het Hof tot belanghebbende gericht verzoek om nadere inlichtingen te verstrekken heeft tussen het Hof en partijen, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 14 en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, een briefwisseling plaatsgevonden.
Partijen hebben ermee ingestemd dat het Hof uitspraak doet zonder een tweede mondelinge behandeling.
3. Vaststaande feiten
3.1 Belanghebbende is op 12 januari 1988 opgericht. Oprichtster is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A B. V. die haar statutaire naam per dezelfde datum heeft gewijzigd in A Beheer B. V.
Ter volstorting van het bij de oprichtster geplaatste aandelenkapitaal groot f 40.000 heeft A Beheer B. V. in belanghebbende ingebracht de door haar uitgeoefende onderneming met als activiteit de verkoop xmaterialen. Niet werden ingebracht de bij A Beheer B. V. in bezit zijnde effecten, het bankrekening-courantdepot, onroerende zaken, pensioenvoorziening, rekening-courant van de directeurgrootaandeelhouder en de hypothecaire schulden van de inbrengster.
3.2 In de slotverklaring van de akte van oprichting van belanghebbende is een verrekenclausule opgenomen, inhoudende dat voor het geval dat uit de beschrijving op de voet van artikel 204a, boek II van het Burgerlijk Wetboek (hierna: de beschrijving)blijkt dat het saldo van de activa en passiva groter is dan het nominale bedrag van de bij de oprichting uitgegeven aandelen, de inbrengster voor het verschil zal worden gecrediteerd. Zulk een creditering wordt ook voorgeschreven '(...)indien onherroepelijk komt vast te staan, dat de inbrengster in haar verhouding tot de Dienst der Belastingen een hogere waarde aan de inbreng moet toekennen dan de waarde bedoeld sub III (...), mits een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent verklaart dat de waarde van de inbreng, bepaald met inachtneming van (...)een nadere creditering (... ) ten minste beloopt het bedrag van de stortingsplicht, in geld uitgedrukt, waaraan met de inbreng moet worden voldaan".
3.3 Met ingang van 1 januari 1993 is tussen A Beheer B. V. en belanghebbende een fiscale eenheid tot stand gekomen in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
3.4 De aangifte vennootschapsbelasting 1992 ten name van belanghebbende is in September 1993 bij de Belastingdienst ingediend en op 18 juli 1994 is een aanvulling daarop ingediend. Het op de aangifte aangegeven belastbare bedrag groot f 156.513 werd bij die aanvulling verlaagd met een bedrag groot f 111.783 zodat het nadere aangegeven belastbare bedrag bedraagt f 44.730.
De vermelde vermindering van het belastbare bedrag volgens de aanvulling op de aangifte betreft een afschrijving van twintig procent op een goodwill van f 558.915 die belanghebbende ter zake van de verwerving van de onderneming van A Beheer B. V. op 12 januari 1988 nog niet eerder in aanmerking had genomen.
3.5 De Inspecteur heeft de aanslag vennootschapsbelasting 1992 opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 156.510 waarbij hij de bij de aanvulling op de aangifte toegepaste afschrijving op goodwill, groot f 111.783, niet heeft geaccepteerd.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1 In geschil is het antwoord op de vraag of in 1992 een bedrag ter zake van afschrijving op goodwill ten laste van het fiscale resultaat van belanghebbende kan worden gebracht, welke vraag de belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.
4.2 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat bij de overdracht op 12 januari 1988 van de onderneming aan haar, naast de expliciet vermelde activa en passiva die tot die onderneming behoorden, tevens goodwill is overgedragen. Deze goodwill, die door belanghebbende op f 558.915 wordt gesteld, zou in vijf jaren ten laste van het fiscale resultaat kunnen worden afgeschreven, zodat voor het jaar 1992 nog een afschrijving tot een bedrag van f 111.783 in aanmerking moet worden genomen.
Ter toelichting voert belanghebbende daarbij onder andere aan dat uitdrukkelijke vermelding van de overdracht van goodwill, met name in de beschrijving en de met deze beschrijving samenhangende accountantsverklaring achterwege is gebleven, omdat ervan werd uitgegaan dat een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 tot stand zou worden gebracht met ingang van de oprichtingsdatum van belanghebbende. Nu deze fiscale eenheid door een verzuim van de vorige belastingadviseur niet met ingang van de oprichtingsdatum tot stand is gekomen, dient de overdracht van de onderneming te worden getoetst aan het 'at-arm's_length "-beginsel en dient, voorzover aan de ingebrachte onderneming goodwill kan worden toegeschreven, hiermee rekening te worden gehouden, zulks ongeacht of hiervan in de benodigde akten c. q. accountantsverklaring melding is gemaakt.
Bij conclusie van repliek is door belanghebbende een nadere berekening overgelegd met betrekking tot de aan de overgedragen goodwill toe te kennen waarde. Belanghebbende heeft daarbij de resultaten vóór vennootschapsbelasting over de jaren 1988 tot en met 1992 tot uitgangspunt gekozen. De goodwill werd na normalisering van deze resultaten berekend op het gemiddelde daarvan en daarop werd een factor van 5 toegepast en kwam -in zoverre in afwijking van de totale goodwill die ten grondslag was genomen voor de afschrijving over het onderhavige jaar -uit op f 595.530.
4.3 De Inspecteur is primair van mening dat uit de akte van oprichting, de beschrijving, de commerciele jaarstukken en de aangifte vennootschapsbelasting 1988 blijkt dat partijen de onderneming tegen de waarde in het economische verkeer wensten over
te dragen en dat door partijen aan de onderneming geen goodwill is toegekend. Dit kan niet teniet worden gedaan doordat in een later jaar een ander inzicht ontstaat of een ander standpunt wordt
ingenomen.
De Inspecteur is daarbij van mening dat de zogenoemde foutenleer hier niet van toepassing is, aangezien deze er onder omstandigheden voor zorgt dat de totaalwinst zuiver wordt gehouden en verhindert dat winsten hetzij dubbel worden belast hetzij niet worden belast. Voorts is hij van mening dat geen creditering voor informele kapitaalstorting kan plaatsvinden, nu kennelijk geen goodwill aanwezig werd geacht.
Subsidiair is de Inspecteur van mening dat, zo al rekening zou moeten worden gehouden met (afschrijfbare)goodwill, deze in casu nihil bedraagt. Hij baseert zich daarbij onder meer op het standpunt dat voor de berekening van goodwill uitgegaan moet worden van de gemiddelde winsten van v&r 1988. Op basis van de resultaten over 1986 en 1987 berekent hij een goodwill van nihil.
4.4 Ter zitting heeft de Inspecteur meer subsidiair het standpunt ingenomen dat aan de in belanghebbende ingebrachte onderneming een meerwaarde boven de boekwaarde van de afzonderlijke activa en passiva is toe te kennen die zij ontleent aan het feit dat de inbreng een going concern betrof (organisatiegoodwill); deze meerwaarde wordt door de Inspecteur gesteld op f 50.000. De gemachtigde heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij niet akkoord gaat met een dergelijk laag bedrag.
5. Conclusies van partijen
5.1 Het beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van f 37.407.
5.2 De Inspecteur heeft primair geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak en subsidiair tot vermindering van de aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van f 146.513.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1 In het geval, zoals in casu, een moedermaatschappij haar onderneming geheel of gedeeltelijk overdraagt aan een dochtermaatschappij met wie zij geen fiscale eenheid vormt, dient zulks voor toepassing van de fiscale regelgeving te geschieden tegen de waarde in het economische verkeer, zijnde waarden die ook in derdenverhoudingen zouden hebben gegolden. Indien en voorzover in de overgedragen onderneming goodwill is begrepen, dient deze derhalve voor de daaraan toe te kennen waarde in aanmerking te worden genomen. Het is daarbij niet van belang of partijen de aanwezige goodwill geheel of ten dele niet tot uitdrukking hebben gebracht.
De stelling van de Inspecteur dat geen goodwill aanwezig was omdat hiervan noch uit de akte van oprichting van belanghebbende noch uit de beschrijving blijkt, dient op grond van hetgeen hiervoor is overwogen te worden verworpen.
6.2 Goodwill representeert de toekomstige winstcapaciteit van een onderneming, nadat bij de berekening daarvan een vergoeding voor het ter beschikking gestelde eigen vermogen en voor het management is geelimineerd. Goodwill komt tot uitdrukking in het vermogen van de onderneming om een meer dan normaal rendement te behalen ten gevolge van aan de onderneming verbonden, veelal immateriele, activa, zoals haar organisatie, relatiekring, specifieke kennis en situering op de markt. De onderneming van belanghebbende is op 12 januari 1988 ingebracht, zodat de winstcapaciteit van de ingebrachte onderneming dient te worden beoordeeld naar de op die datum aanwezige omstandigheden die van invloed zijn op toekomstige winsten. De Inspecteur heeft de door belanghebbende in haar aanvulling van 18 juli 1994 op de aangifte vennootschapsbelasting 1992 opgenomen berekening van de goodwill, gebaseerd op de resultaten van de jaren 1986 en 1987 gemotiveerd bestreden, waarbij hij concludeert dat in het geheel geen goodwill aanwezig is. Het Hof neemt de elementen van de berekening van de Inspecteur over, maar is anderzijds van oordeel dat sprake is van organisatie-goodwill, die het Hof in goede justitie op f 100.000 stelt. Het Hof volgt niet de goodwillberekening die belanghebbende ter toetsing heeft gegeven in de conclusie van repliek, aangezien deze, evenmin als haar eerste berekening, geen inzicht geeft in de realiteit op de inbrengdatum van de inschatting van de toekomstige winstcapaciteit.
6.3 De omstandigheid dat bij de inbreng geen goodwill in aanmerking is genomen, brengt mee dat de eindbalans per 31 december 1991 van belanghebbende een fout bevat. Deze fout, bestaande uit het niet opnemen van een actiefpost goodwill van f 100.000, komt ook voor op de beginbalans van het onderhavige jaar, zodat -ervan uitgaande dat na vijf jaar aan de ingebrachte goodwill geen waarde meer kan worden toegekend, terwijl, gelet op de inzet van de Inspecteur in de onderhavige procedure, tevens moet worden aangenomen dat hij niet bereid is aan belanghebbende ambtshalve een afschrijving op de goodwill in de jaren 1988 tot en met 1991 toe te staan -in beginsel het gehele bedrag van de goodwill in het onderhavige jaar kan worden afgeschreven (HR 25 juli 2000, nr. 35 251, VN 2000/36.9). Echter in het onderhavige geval komt, zoals het Hof hierna zal overwegen, dit recht aan belanghebbende niet toe.
6.4 Op grond van de vaststaande feiten neemt het Hof aan dat, zoals belanghebbende onder verwijzing naar haar op 18 juli 1994 ingediende aanvulling op de aangifte voor 1992 ook heeft gesteld, de Inspecteur aan A Beheer B. V. geen navorderingsaanslag meer kan opleggen. Voorts acht het Hof, mede gelet op vorenstaande stelling van belanghebbende, aannemelijk dat A Beheer B. V. niet bereid is over te gaan tot vrijwillige betaling van belasting over de in 1988 bij de inbreng behaalde overdrachtswinst in de vorm van zogenoemd gewetensgeld. Een en ander betekent tevens dat zich niet een omstandigheid zal voordoen als omschreven in de in 3.2 vermelde slotbepaling van de oprichtingsakte, die bij vervulling van de aldaar genoemde voorwaarde leidt tot een aanvullende creditering van A Beheer B. V. wegens (een alsnog blijkende)overinbreng. Dat zulk een creditering niet zal plaatsvinden acht het Hof te meer aannemelijk, nu A Beheer B. V. de aandelen in belanghebbende in 1999 aan een derde heeft overgedragen, waarbij volgens verklaring van belanghebbende de overdrachtsprijs in positieve zin is bernvloed doordat in voorafgaande jaren geen afschrijvingen op goodwill bij belanghebbende zijn verantwoord.
In een geval als het onderhavige, waarin een moedermaatschappij haar onderneming overdraagt aan een dochtermaatschappij in wie zij alle aandelen bezit, en daarbij, naar moet worden aangenomen bewust, voor de fiscale winstberekening geen goodwill in aanmerking neemt, zou doorbreking van de balanscontinurteit bij de dochtervennootschap teneinde aan haar alsnog een afschrijving op de goodwill toe te staan zonder dat een corresponderende heffing bij de moedermaatschappij plaatsvindt, ertoe leiden dat een gedeelte van de totaalwinst van de onderneming niet zou worden belast. Alsdan zou honorering van belanghebbendes standpunt met betrekking tot het alsnog opnemen van goodwill en toepassen van een afschrijving daarop bij belanghebbende tot gevolg hebben dat, met betrekking tot de totaalwinst van de moedermaatschappij en haar dochtermaatschappij gezamenlijk, een lek ontstaat. In het onderhavige geval komt derhalve, naar het oordeel van het Hof, op die grond aan belanghebbende een beroep
op de foutenleer niet toe.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
8. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep.
Deze uitspraak is vastgesteld op 19 december 2000 door mrs. Savelbergh, Van Rijnberk en Bouman, in tegenwoordigheid van de gerechtsauditeur mr. Postema-van der Koogh. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mevrouw mr. Van Duijvendijk.
op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B. V. te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur,
het Hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen P van de Belastingdienst, betreffende na te noemen aanslag.
1. Aanslag en bezwaar
1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 156.513.
1.2 Deze aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt
bezwaar, door de Inspecteur bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
2. Loop van het geding
2.1 Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen
bij het Hof. In verband daarmede is van belanghebbende door de griffier een griffierecht geheven van f 75. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingezonden, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 25 mei 1999, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen (... I als gemachtigde van belanghebbende en (...)namens de Inspecteur.
De gemachtigde heeft ter zitting een door de griffier als zodanig gekenmerkt stuk overgelegd, zulks zonder bezwaar van de wederpartij aan wie ter zitting de gelegenheid is gegeven van de inhoud daarvan kennis te nemen en zich daarover uit te laten. De inhoud van dit stuk moet als hier ingelast worden aangemerkt.
Naar aanleiding van een na de zitting door het Hof tot belanghebbende gericht verzoek om nadere inlichtingen te verstrekken heeft tussen het Hof en partijen, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 14 en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, een briefwisseling plaatsgevonden.
Partijen hebben ermee ingestemd dat het Hof uitspraak doet zonder een tweede mondelinge behandeling.
3. Vaststaande feiten
3.1 Belanghebbende is op 12 januari 1988 opgericht. Oprichtster is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A B. V. die haar statutaire naam per dezelfde datum heeft gewijzigd in A Beheer B. V.
Ter volstorting van het bij de oprichtster geplaatste aandelenkapitaal groot f 40.000 heeft A Beheer B. V. in belanghebbende ingebracht de door haar uitgeoefende onderneming met als activiteit de verkoop xmaterialen. Niet werden ingebracht de bij A Beheer B. V. in bezit zijnde effecten, het bankrekening-courantdepot, onroerende zaken, pensioenvoorziening, rekening-courant van de directeurgrootaandeelhouder en de hypothecaire schulden van de inbrengster.
3.2 In de slotverklaring van de akte van oprichting van belanghebbende is een verrekenclausule opgenomen, inhoudende dat voor het geval dat uit de beschrijving op de voet van artikel 204a, boek II van het Burgerlijk Wetboek (hierna: de beschrijving)blijkt dat het saldo van de activa en passiva groter is dan het nominale bedrag van de bij de oprichting uitgegeven aandelen, de inbrengster voor het verschil zal worden gecrediteerd. Zulk een creditering wordt ook voorgeschreven '(...)indien onherroepelijk komt vast te staan, dat de inbrengster in haar verhouding tot de Dienst der Belastingen een hogere waarde aan de inbreng moet toekennen dan de waarde bedoeld sub III (...), mits een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent verklaart dat de waarde van de inbreng, bepaald met inachtneming van (...)een nadere creditering (... ) ten minste beloopt het bedrag van de stortingsplicht, in geld uitgedrukt, waaraan met de inbreng moet worden voldaan".
3.3 Met ingang van 1 januari 1993 is tussen A Beheer B. V. en belanghebbende een fiscale eenheid tot stand gekomen in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
3.4 De aangifte vennootschapsbelasting 1992 ten name van belanghebbende is in September 1993 bij de Belastingdienst ingediend en op 18 juli 1994 is een aanvulling daarop ingediend. Het op de aangifte aangegeven belastbare bedrag groot f 156.513 werd bij die aanvulling verlaagd met een bedrag groot f 111.783 zodat het nadere aangegeven belastbare bedrag bedraagt f 44.730.
De vermelde vermindering van het belastbare bedrag volgens de aanvulling op de aangifte betreft een afschrijving van twintig procent op een goodwill van f 558.915 die belanghebbende ter zake van de verwerving van de onderneming van A Beheer B. V. op 12 januari 1988 nog niet eerder in aanmerking had genomen.
3.5 De Inspecteur heeft de aanslag vennootschapsbelasting 1992 opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 156.510 waarbij hij de bij de aanvulling op de aangifte toegepaste afschrijving op goodwill, groot f 111.783, niet heeft geaccepteerd.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1 In geschil is het antwoord op de vraag of in 1992 een bedrag ter zake van afschrijving op goodwill ten laste van het fiscale resultaat van belanghebbende kan worden gebracht, welke vraag de belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.
4.2 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat bij de overdracht op 12 januari 1988 van de onderneming aan haar, naast de expliciet vermelde activa en passiva die tot die onderneming behoorden, tevens goodwill is overgedragen. Deze goodwill, die door belanghebbende op f 558.915 wordt gesteld, zou in vijf jaren ten laste van het fiscale resultaat kunnen worden afgeschreven, zodat voor het jaar 1992 nog een afschrijving tot een bedrag van f 111.783 in aanmerking moet worden genomen.
Ter toelichting voert belanghebbende daarbij onder andere aan dat uitdrukkelijke vermelding van de overdracht van goodwill, met name in de beschrijving en de met deze beschrijving samenhangende accountantsverklaring achterwege is gebleven, omdat ervan werd uitgegaan dat een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 tot stand zou worden gebracht met ingang van de oprichtingsdatum van belanghebbende. Nu deze fiscale eenheid door een verzuim van de vorige belastingadviseur niet met ingang van de oprichtingsdatum tot stand is gekomen, dient de overdracht van de onderneming te worden getoetst aan het 'at-arm's_length "-beginsel en dient, voorzover aan de ingebrachte onderneming goodwill kan worden toegeschreven, hiermee rekening te worden gehouden, zulks ongeacht of hiervan in de benodigde akten c. q. accountantsverklaring melding is gemaakt.
Bij conclusie van repliek is door belanghebbende een nadere berekening overgelegd met betrekking tot de aan de overgedragen goodwill toe te kennen waarde. Belanghebbende heeft daarbij de resultaten vóór vennootschapsbelasting over de jaren 1988 tot en met 1992 tot uitgangspunt gekozen. De goodwill werd na normalisering van deze resultaten berekend op het gemiddelde daarvan en daarop werd een factor van 5 toegepast en kwam -in zoverre in afwijking van de totale goodwill die ten grondslag was genomen voor de afschrijving over het onderhavige jaar -uit op f 595.530.
4.3 De Inspecteur is primair van mening dat uit de akte van oprichting, de beschrijving, de commerciele jaarstukken en de aangifte vennootschapsbelasting 1988 blijkt dat partijen de onderneming tegen de waarde in het economische verkeer wensten over
te dragen en dat door partijen aan de onderneming geen goodwill is toegekend. Dit kan niet teniet worden gedaan doordat in een later jaar een ander inzicht ontstaat of een ander standpunt wordt
ingenomen.
De Inspecteur is daarbij van mening dat de zogenoemde foutenleer hier niet van toepassing is, aangezien deze er onder omstandigheden voor zorgt dat de totaalwinst zuiver wordt gehouden en verhindert dat winsten hetzij dubbel worden belast hetzij niet worden belast. Voorts is hij van mening dat geen creditering voor informele kapitaalstorting kan plaatsvinden, nu kennelijk geen goodwill aanwezig werd geacht.
Subsidiair is de Inspecteur van mening dat, zo al rekening zou moeten worden gehouden met (afschrijfbare)goodwill, deze in casu nihil bedraagt. Hij baseert zich daarbij onder meer op het standpunt dat voor de berekening van goodwill uitgegaan moet worden van de gemiddelde winsten van v&r 1988. Op basis van de resultaten over 1986 en 1987 berekent hij een goodwill van nihil.
4.4 Ter zitting heeft de Inspecteur meer subsidiair het standpunt ingenomen dat aan de in belanghebbende ingebrachte onderneming een meerwaarde boven de boekwaarde van de afzonderlijke activa en passiva is toe te kennen die zij ontleent aan het feit dat de inbreng een going concern betrof (organisatiegoodwill); deze meerwaarde wordt door de Inspecteur gesteld op f 50.000. De gemachtigde heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij niet akkoord gaat met een dergelijk laag bedrag.
5. Conclusies van partijen
5.1 Het beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van f 37.407.
5.2 De Inspecteur heeft primair geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak en subsidiair tot vermindering van de aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van f 146.513.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1 In het geval, zoals in casu, een moedermaatschappij haar onderneming geheel of gedeeltelijk overdraagt aan een dochtermaatschappij met wie zij geen fiscale eenheid vormt, dient zulks voor toepassing van de fiscale regelgeving te geschieden tegen de waarde in het economische verkeer, zijnde waarden die ook in derdenverhoudingen zouden hebben gegolden. Indien en voorzover in de overgedragen onderneming goodwill is begrepen, dient deze derhalve voor de daaraan toe te kennen waarde in aanmerking te worden genomen. Het is daarbij niet van belang of partijen de aanwezige goodwill geheel of ten dele niet tot uitdrukking hebben gebracht.
De stelling van de Inspecteur dat geen goodwill aanwezig was omdat hiervan noch uit de akte van oprichting van belanghebbende noch uit de beschrijving blijkt, dient op grond van hetgeen hiervoor is overwogen te worden verworpen.
6.2 Goodwill representeert de toekomstige winstcapaciteit van een onderneming, nadat bij de berekening daarvan een vergoeding voor het ter beschikking gestelde eigen vermogen en voor het management is geelimineerd. Goodwill komt tot uitdrukking in het vermogen van de onderneming om een meer dan normaal rendement te behalen ten gevolge van aan de onderneming verbonden, veelal immateriele, activa, zoals haar organisatie, relatiekring, specifieke kennis en situering op de markt. De onderneming van belanghebbende is op 12 januari 1988 ingebracht, zodat de winstcapaciteit van de ingebrachte onderneming dient te worden beoordeeld naar de op die datum aanwezige omstandigheden die van invloed zijn op toekomstige winsten. De Inspecteur heeft de door belanghebbende in haar aanvulling van 18 juli 1994 op de aangifte vennootschapsbelasting 1992 opgenomen berekening van de goodwill, gebaseerd op de resultaten van de jaren 1986 en 1987 gemotiveerd bestreden, waarbij hij concludeert dat in het geheel geen goodwill aanwezig is. Het Hof neemt de elementen van de berekening van de Inspecteur over, maar is anderzijds van oordeel dat sprake is van organisatie-goodwill, die het Hof in goede justitie op f 100.000 stelt. Het Hof volgt niet de goodwillberekening die belanghebbende ter toetsing heeft gegeven in de conclusie van repliek, aangezien deze, evenmin als haar eerste berekening, geen inzicht geeft in de realiteit op de inbrengdatum van de inschatting van de toekomstige winstcapaciteit.
6.3 De omstandigheid dat bij de inbreng geen goodwill in aanmerking is genomen, brengt mee dat de eindbalans per 31 december 1991 van belanghebbende een fout bevat. Deze fout, bestaande uit het niet opnemen van een actiefpost goodwill van f 100.000, komt ook voor op de beginbalans van het onderhavige jaar, zodat -ervan uitgaande dat na vijf jaar aan de ingebrachte goodwill geen waarde meer kan worden toegekend, terwijl, gelet op de inzet van de Inspecteur in de onderhavige procedure, tevens moet worden aangenomen dat hij niet bereid is aan belanghebbende ambtshalve een afschrijving op de goodwill in de jaren 1988 tot en met 1991 toe te staan -in beginsel het gehele bedrag van de goodwill in het onderhavige jaar kan worden afgeschreven (HR 25 juli 2000, nr. 35 251, VN 2000/36.9). Echter in het onderhavige geval komt, zoals het Hof hierna zal overwegen, dit recht aan belanghebbende niet toe.
6.4 Op grond van de vaststaande feiten neemt het Hof aan dat, zoals belanghebbende onder verwijzing naar haar op 18 juli 1994 ingediende aanvulling op de aangifte voor 1992 ook heeft gesteld, de Inspecteur aan A Beheer B. V. geen navorderingsaanslag meer kan opleggen. Voorts acht het Hof, mede gelet op vorenstaande stelling van belanghebbende, aannemelijk dat A Beheer B. V. niet bereid is over te gaan tot vrijwillige betaling van belasting over de in 1988 bij de inbreng behaalde overdrachtswinst in de vorm van zogenoemd gewetensgeld. Een en ander betekent tevens dat zich niet een omstandigheid zal voordoen als omschreven in de in 3.2 vermelde slotbepaling van de oprichtingsakte, die bij vervulling van de aldaar genoemde voorwaarde leidt tot een aanvullende creditering van A Beheer B. V. wegens (een alsnog blijkende)overinbreng. Dat zulk een creditering niet zal plaatsvinden acht het Hof te meer aannemelijk, nu A Beheer B. V. de aandelen in belanghebbende in 1999 aan een derde heeft overgedragen, waarbij volgens verklaring van belanghebbende de overdrachtsprijs in positieve zin is bernvloed doordat in voorafgaande jaren geen afschrijvingen op goodwill bij belanghebbende zijn verantwoord.
In een geval als het onderhavige, waarin een moedermaatschappij haar onderneming overdraagt aan een dochtermaatschappij in wie zij alle aandelen bezit, en daarbij, naar moet worden aangenomen bewust, voor de fiscale winstberekening geen goodwill in aanmerking neemt, zou doorbreking van de balanscontinurteit bij de dochtervennootschap teneinde aan haar alsnog een afschrijving op de goodwill toe te staan zonder dat een corresponderende heffing bij de moedermaatschappij plaatsvindt, ertoe leiden dat een gedeelte van de totaalwinst van de onderneming niet zou worden belast. Alsdan zou honorering van belanghebbendes standpunt met betrekking tot het alsnog opnemen van goodwill en toepassen van een afschrijving daarop bij belanghebbende tot gevolg hebben dat, met betrekking tot de totaalwinst van de moedermaatschappij en haar dochtermaatschappij gezamenlijk, een lek ontstaat. In het onderhavige geval komt derhalve, naar het oordeel van het Hof, op die grond aan belanghebbende een beroep
op de foutenleer niet toe.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
8. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep.
Deze uitspraak is vastgesteld op 19 december 2000 door mrs. Savelbergh, Van Rijnberk en Bouman, in tegenwoordigheid van de gerechtsauditeur mr. Postema-van der Koogh. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mevrouw mr. Van Duijvendijk.
Metadata
Rubriek(en)
VennootschapsbelastingInstantie
Hof Den HaagDatum instantie
19 december 2000Rolnummer
97.1264