Samenvatting
Een kweker heeft zijn onderneming per 31 december 1998 gestaakt. De onderneming is uitgeoefend op een perceel grond van circa 1,2 hectare waarop ook de woning van de kweker is gelegen. Een deel van het perceel is in 1998 verkocht aan de NS in verband met de uitbreiding van het railtraject ter plaatse. De kweker heeft de grond en de woning steeds aangemerkt als privé-vermogen en heeft deze niet opgenomen in de balansen van de onderneming. Naar aanleiding van een boekenonderzoek in 1997 is in het controlerapport vermeld dat de grond tot het verplicht bedrijfsvermogen dient te worden gerekend en op de balans per 1 januari 1997 moet worden opgenomen. Bij de aanslagregeling over 1998 heeft de inspecteur de stakingswinst verhoogd met (onder meer) de belaste winst inzake de grondtransactie met de NS. De kweker stelt dat de inspecteur de foute vermogensetikettering in het oudste nog openstaande jaar (1995) had moeten corrigeren en dat in een later jaar (1998) geen correctie meer mogelijk is. Dat is het Hof niet met hem eens omdat de correctie pas in 1998 consequenties voor de belastbare winst heeft. Het acht geen sprake van een onjuiste toepassing van de foutenleer. Ook de Hoge Raad is het daarmee eens nu een juiste etikettering vóór 1998 niet tot andere fiscale gevolgen zou hebben geleid dan de onjuiste.
Arrest gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 10 juli 2003, nr. 02/01206, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 776.657, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Middel I kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.2. Middel II kan evenmin slagen. Tussen partijen is niet in geschil dat de kwekersgronden van belanghebbende tot zijn ondernemingsvermogen behoorden, hoewel belanghebbende die gronden steeds tot zijn privé-vermogen had gerekend. Dat de Inspecteur al vanaf 1995 op de hoogte was van de onjuiste etikettering door belanghebbende kan niet verhinderen - tenzij een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel zou kunnen worden gedaan - dat hij eerst in het jaar dat de onderneming wordt gestaakt c.q. de gronden worden verkocht (1998), de aangegeven winst aldus corrigeert dat in de opgelegde aanslag wordt uitgegaan van ondernemingsvermogen. Het beroep van belanghebbende op een onjuiste toepassing van de zogenoemde foutenleer gaat reeds niet op, omdat in het onderhavige geval vaststaat dat een juiste etikettering in de jaren tot 1998 niet tot andere fiscale gevolgen zou hebben geleid.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2004.