Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie(28)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Artikel 2.17 Wet IB 2001 behandelt de toerekening van diverse inkomens- en vermogensbestanddelen bij partners.
Een man heeft een deel van zijn pensioen toegedeeld aan zijn echtgenote.
De vraag is dan of dit ertoe leidt dat dit deel niet bij hem, maar bij zijn echtgenote belast wordt, met een progressievoordeel tot resultaat.
Onder de Wet IB 1964 heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat pensioenuitkeringen, ook al zijn die geheel of gedeeltelijk overgedragen, tot het persoonlijk inkomen blijven behoren.
Volgens A-G Niessen blijkt uit de wetsgeschiedenis van artikel 2.17 Wet IB 2001 op geen enkele wijze dat de wetgever voornoemd oordeel van de Hoge Raad heeft willen repareren. Het Hof heeft dan ook terecht geoordeeld dat de onderhavige pensioenuitkeringen door de man zijn genoten.
Voor zover de man erover klaagt dat hij als gehuwde ongelijk wordt behandeld in vergelijking met ongehuwden, gaat de klacht volgens Niessen alleen al niet op om de reden dat gehuwden en ongehuwden feitelijk en rechtens in ongelijke situatie verkeren.
Tenslotte concludeert Niessen dat de inspecteur, door over eerdere jaren (2002 t/m 2004) niet na te vorderen, niet bewust een standpunt heeft ingenomen dat het vertrouwen zou hebben gewekt dat de aanslagen over de onderhavige jaren (2005 en 2006) niet zouden worden gecorrigeerd.
Conclusie: het cassatieberoep van de man is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2005 en 2006
Instantie
A-G
Datum instantie
3 oktober 2013
Rolnummer
12/05924
ECLI
ECLI:NL:PHR:2013:1052
bwbid=bwbr0&artikel=2.17

Naar de bovenkant van de pagina