Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie(11)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

In het kader van het afstoten van de afdeling industriële verpakkingen door een verpakkingsconcern, worden de aandelen van een Nederlandse NV verkocht. Die NV heeft een Belgische dochter die op haar beurt alle aandelen houdt in een financieringscoördinatiecentrum. Het Belgische coördinatiecentrum had omvangrijke financieringsvorderingen op alle concernonderdelen. Het was niet de bedoeling dat de vorderingen op de concernonderdelen die actief waren op het gebied van consumentenverpakkingen (verder: de consumentenvorderingen) bij de koper van de aandelen van de NV terecht zouden komen. Daartoe verkocht het coördinatiecentrum in 2000 de consumentenvorderingen aan de NV die de koopsom schuldig bleef en de schuld in een lening omzette. Die consumentenvorderingen keerde zij als dividend uit aan de houdstermaatschappij om de overdraagbaarheid van haar aandelen te vergroten. Vervolgens zijn de aandelen in de NV verkocht. Zij bleef met een schuld aan het coördinatiecentrum zitten van 331.458.485 euro. In geschil is of de hierover verschuldigde rente van ruim 13.000.000 euro aftrekbaar is.
Niet in geschil is dat de aan het coördinatiecentrum verschuldigde rente verband houdt met de hiervoor vermelde dividenduitkering, zodat de aan het coördinatiecentrum verschuldigde rente onder de reikwijdte valt van de aftrekbeperking van art. 10a, tweede lid Wet Vpb. Anders dan de Rechtbank oordeelt het Hof dat de tot BV gedegradeerde NV niet slaagt in het door haar te leveren tegenbewijs. Dat het einddoel van de verrichte rechtshandelingen zakelijk is, is daarvoor onvoldoende; ook ter zake van het aangaan van de schuld bij het coördinatiecentrum moet het bedoelde tegenbewijs worden geleverd (dubbele zakelijkheidstoets). De standpunten van de BV zijn volgens het Hof te weinig concreet en onvoldoende onderbouwd om aannemelijk te maken dat de door de inspecteur vermelde alternatieve financieringswijzen van de dividenduitkering niet mogelijk waren. Van een naar Nederlandse maatstaven redelijke belastingheffing over de door het Belgische coördinatiecentrum ontvangen rente is evenmin sprake. Het Hof verwerpt ook het standpunt van de BV dat de renteaftrekbeperking een maatregel vormt die strijdig is met de vrijheid van vestiging (artikel 49 VWEU). De renteaftrekbeperking vormt weliswaar een belemmering van de vrijheid van vestiging, maar de regeling wordt gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang, terwijl de toepassing van de renteaftrekbeperking in het onderhavige geval niet verder gaat dan noodzakelijk is om haar gerechtvaardigde doelstellingen te bereiken.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2001
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
6 januari 2011
Rolnummer
08/01047
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2011:BP0670
bwbid=bwbr0&artikel=10a

Naar de bovenkant van de pagina