Direct naar content gaan

Samenvatting

Einduitspraak HR 11 juli 2003 nr 37.619 BNB 2003/313
Een vrouwelijke tandarts vervulde alvorens in september 1997 een dienstbetrekking te aanvaarden in de jaren 1994 tot en met augustus 1997 regelmatig en veelvuldig waarnemingen. Het Hof te Leeuwarden had daarin niet de uitoefening van een vrij beroep gezien, maar de Hoge Raad had die uitspraak gecasseerd. Omdat een waarnemer in beginsel zijn beroep zelfstandig uitoefent zal het vereiste of van voldoende zelfstandigheid sprake is volgens de Raad mede in samenhang met de vereisten van continuïteit en het lopen van ondernemersrisico moeten worden bezien. Omdat de waarnemer zijn beroep in de praktijk van een ander uitoefent en daarmee rekening moet houden zal daaraan doorgaans niet de conclusie verbonden kunnen worden dat voldoende zelfstandigheid ontbreekt. Het verwijzingshof stelt nu vast dat de waarneemster inderdaad voldoende zelfstandigheid heeft bezeten. Zij streefde naar continuïteit, vervulde afwisselend verschillende waarnemingen en liep inkomensrisico omdat zij afhankelijk was van de beschikbare waarnemingen. De regels waaraan zij onderworpen was hinderden haar niet bij de zelfstandige uitoefening van haar beroep. Het feit dat bij één van haar waarnemingen LB werd ingehouden was onvoldoende voor de kwalificatie van de werkverhouding als dienstbetrekking mede omdat zij niet de gebruikelijke werknemersvoordelen genoot.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
1996
Instantie
Hof Arnhem
Datum instantie
29 maart 2004
Rolnummer
03.01496
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2004:AO8177
bwbr0011353&artikel=3.5&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina