Direct naar content gaan

Samenvatting

In het testament van een in 1998 overleden grootvader was zijn zoon tot enig erfgenaam benoemd. Tevens was op hem de last gelegd om aan zijn kinderen een gedeelte van de nalatenschap toe te kennen. De uitbetaling daarvan behoefde pas plaats te vinden na het overlijden van de zoon en diens echtgenote. De zoon is in 2001 overleden en had ter uitvoering van het testament van zijn vader een gezamenlijk bedrag van 500.280 euro schuldig erkend aan zijn drie kinderen. Op 6 september 2006 is zijn weduwe, met wie hij in gemeenschap van goederen was gehuwd, overleden. De inspecteur wil die schuld niet erkennen en baseert zich daarvoor op artikel 10, lid 1 Successiewet. In dat artikel is echter sprake van “een overeenkomst waarbij de overledene partij was”. Daarvan is volgens de Rechtbank geen sprake. Het aangaan van een gemeenschap van goederen kan in dit verband niet als een overeenkomst worden aangemerkt.

Metadata

Rubriek(en)
Schenk- en erfbelasting
Belastingtijdvak
2006
Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum instantie
11 juni 2009
Rolnummer
08/5589
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2009:BI7558
bwbid=bwbr0&artikel=10,bwbr0002226&artikel=10&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina