Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een belastingplichtige had ambtshalve opgelegde aanslagen inkomstenbelasting over 1996 en 1997 ontvangen omdat hij de aan hem uitgereikte aangiftebiljetten niet had ingevuld. Die zond hij pas mee met de tegen de aanslagen ingediende bezwaarschriften. Vervolgens ging de inspecteur aan de hand van een boekenonderzoek tot navordering over. Voor het Hof stelde de inspecteur zich op het standpunt dat de belastingplichtige niet aan zijn administratieplicht als bedoeld in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) had voldaan en dat daarom op grond van artikel 27e, aanhef en letter b AWR (tekst vanaf 1 september 1999 tot en met 31 december 2004) de bewijslast moest worden omgekeerd.
Het Hof keerde de bewijslast niet om op basis van het feit dat de belastingplichtige niet aan zijn administratieplicht had voldaan, maar op basis van het feit dat de belastingplichtige niet de “vereiste aangifte” in de zin van artikel 27e, aanhef en letter a AWR had gedaan. In cassatie voert de man aan dat het Hof de bewijslast niet had mogen omkeren omdat hij aangifte had gedaan weliswaar nadat de primitieve aanslag was opgelegd, maar nog voor het tijdstip waarop de navorderingsaanslag was opgelegd. De Hoge Raad oordeelt echter dat er in zo’n geval geen sprake is van het gedaan hebben van de “vereiste aangifte” in de zin van artikel 27e, aanhef en letter a AWR en dat het Hof terecht de bewijslast heeft omgekeerd. Daarbij geeft de Hoge Raad aan dat als de rechter overweegt te beslissen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, welke omstandigheid moet leiden tot omkering van de bewijslast, maar de inspecteur zich niet op die omstandigheid heeft beroepen, de belastingplichtige in de gelegenheid moet worden gesteld zich daaromtrent uit te laten. Dat geldt ook als de inspecteur zich beroept op omkering van de bewijslast, maar op een andere grond dan de rechter voornemens is te bezigen. Dat laatste doet zich hier voor. Het Hof heeft de belastingplichtige echter niet in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het voornemen om de bewijslast om te keren. De zaak is daarom verwezen.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
1996-1997
Instantie
HR
Datum instantie
3 maart 2007
Rolnummer
42.311

Naar de bovenkant van de pagina