Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Een man was lid van de raad van toezicht van een woningstichting. Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek vanwege het vermoeden dat de man zich ten koste van de woningstichting heeft verrijkt met onroerende zaaktransacties, heeft de inspecteur aan de man een navorderingsaanslag 2000 opgelegd wegens achteraf gebleken andere inkomsten uit arbeid.
In cassatie zijn de volgende 5 vragen aan de orde:
1. Zijn alle 'op de zaak betrekking hebbende stukken' door de inspecteur in het geding gebracht? Antwoord A-G IJzerman: nee en verwijzing.
2. Heeft het Hof terecht een aanbod van de man tot het leveren van getuigenbewijs gepasseerd? Antwoord A-G IJzerman: ja.
3. Heeft de man in Nederland een duurzaam tehuis tot zijn beschikking gehad in de zin van de BRK en het belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland. Antwoord A-G IJzerman: duurzaam tehuis in Nederland.
4. Is de man dan wel diens Antilliaanse NV als partij betrokken geweest bij bepaalde onroerend goed transacties waarvan de inkomsten in aanmerking zijn genomen bij de man? Antwoord A-G IJzerman: de man.
5.. Is er sprake van schending van de redelijke termijn van berechting? Antwoord A-G IJzerman: ja en verwijzing.
Conclusie: cassatieberoep gegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2000
Instantie
A-G
Datum instantie
30 oktober 2012
Rolnummer
11/04625
ECLI
ECLI:NL:PHR:2012:BY3905
bwbid=bwbr0&artikel=16

Naar de bovenkant van de pagina