Metadata
HR, 18 maart 1998
Samenvatting
Belanghebbende betaalt de aanslag rioolrechten van de gemeente Maassluis te laat. Hij ontvangt een exploot voor de aanmaningskosten (dfl. 10,--) en moet ook de kosten hiervan (50,--) betalen. Hij betaalt de aanmaningskosten, in geschil zijn de kosten van het exploot. Het hof stelt belanghebbende in het gelijk, er heeft bij het uitbrengen van het exploot geen redelijke afweging plaats gevonden ten opzichte van het belang. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, deze is niet voldoende gemotiveerd.BRON
UITSPRAAK op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de comptabele van de gemeente Maassluis (hierna aan te duiden als: de comptabele) betreffende na te noemen beschikking.
1.Beschikking en bezwaar
1.1. Bij beschikking van 17 november 1994 zijn aan belanghebbende f. 50,= explootkosten in rekening gebracht.
1.2. De comptabele heeft de beschikking bij de uitspraak op het tegen die beschikking gerichte bezwaarschrift gehandhaafd.
2.Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmede is van belanghebbende door de griffier een griffierecht geheven van f. 40,=. De comptabele heeft een vertoogschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 3 december 1996, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar is verschenen belanghebbende.
2.3. Namens de comptabele, die door de griffier bij aangetekende brief, ter post bezorgd op 8 november 1996, in kennis is gesteld van plaats, dag en uur van de mondelinge behandeling der zaak, is niemand ter zitting verschenen.
2.4. Het Hof heeft bij mondelinge uitspraak van 17 december 1996 de uitspraak waarvan beroep vernietigd, de beschikking waarbij aan belanghebbende de explootkosten ad f. 50,= in rekening zijn gebracht vernietigd, de comptabele veroordeeld in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op f. 15,=, onder aanwijzing van de gemeente Maassluis als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en de comptabele gelast aan belanghebbende te vergoeden het voor deze zaak gestorte griffierecht ad f. 40,=.
2.5. De comptabele heeft verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. In verband met dat verzoek is een griffierecht betaald van f. 150,=.
3.Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is voor het jaar 1994 aangeslagen in de rioolrechten van de gemeente Maassluis; de aanslag bedroeg f. 121,=. Het aanslagbiljet is gedagtekend 31 mei 1994. De laatste betaaltermijn verviel op 31 augustus 1994; toen was nog niets betaald.
3.2. Tot de stukken behoort een afschrift van een op 10 oktober 1994 gedagtekende aanmaning, waarbij belanghebbende is gemaand de aanslag (met kosten) binnen tien dagen te betalen. Volgens de comptabele is die aanmaning toen aan belanghebbende gezonden. Belanghebbende ontkent de aanmaning te hebben ontvangen. De aanmaning is per gewone post verzonden, dus niet aangetekend of met ontvangstbevestiging. De aanmaningskosten belopen f. 10,=.
3.3. Belanghebbende heeft de aanslag in twee termijnen betaald. Naar het Hof begrijpt is de eerste termijn ad f. 60,= op 21 oktober 1994 op de rekening van de comptabele bijgeschreven en de tweede ad f. 61,= op 28 oktober 1994. Daarmee was de aanslag betaald, de aanmaningskosten echter niet.
3.4. Op 17 november 1994 is aan belanghebbende een dwangbevel betekend ter invordering van de onbetaald gebleven aanmaningskosten ad f. 10,=. De explootkosten bedragen f. 50,=. Op 30 december 1994 betaalde belanghebbende per kas een bedrag van f. 10,50, bestaande uit f. 10,= voor de aanmaningskosten en f. 0,50 wegens door de gemeente gederfde rente.
4.Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil de vraag of de explootkosten ad f. 50,= terecht aan belanghebbende in rekening zijn gebracht. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de comptabele bevestigend.
4.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken.
4.3. Belanghebbende heeft zijn standpunt ter zitting toegelicht. Hij heeft aldaar aan zijn in de stukken gegeven uiteenzetting geen grieven of weren toegevoegd.
4.4. Het beroep van belanghebbende strekt - naar het Hof begrijpt - tot vernietiging van de beschikking. De comptabele heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
5.Overwegingen omtrent het geschil
5.1. Tegen de in rekening gebrachte explootkosten kan op de voet van artikel 7, lid 1, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen bezwaar worden gemaakt. In strijd met het bepaalde in artikel 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht staat op het exploot niet de rechtsmiddelverwijzing vermeld, terwijl belanghebbende ook niet op andere wijze werd ingelicht over zijn rechten. Belanghebbende wist dan ook niet dat hij bezwaar kon maken. Niettemin heeft hij wel bij de comptabele geprotesteerd tegen de gang van zaken, aanvankelijk mondeling - in december 1994 - en later schriftelijk bij brief van 3 januari 1995. Deze brief is door de comptabele - terecht - als bezwaarschrift aangemerkt.
5.2. Het bezwaarschrift is niet tijdig ingediend. De laatste dag van de bezwaartermijn - die zes weken beloopt - was immers 29 december 1994. Niettemin vindt het Hof in het onder 5.1 overwogene voldoende rechtvaardiging de termijnoverschrijding op de voet van artikel 6:11 Awb verschoonbaar te achten. De comptabele heeft belanghebbende dus terecht in het bezwaar ontvangen.
5.3. Belanghebbende grondt zijn grieven tegen de explootkosten op twee stellingen:
a. belanghebbende heeft de aanmaning niet ontvangen en dus zijn de kosten daarvan ten onrechte bij dwangbevel ingevorderd;
b. de handelwijze van de comptabele is buitengewoon klantonvriendelijk en in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur; een telefoontje was voldoende geweest belanghebbende de aanmaningskosten te doen betalen.
5.4. De stelling onder a stuit af op het bepaalde in artikel 7, lid 2, van de Kostenwet. De wetgever heeft bepaald dat het bezwaarschrift niet kan zijn gegrond op de stelling dat de aanmaning niet is ontvangen. Ook belanghebbende zal zich daarbij moeten neerleggen.
5.5. De stelling onder b is wel doeltreffend. Niet alleen het gezonde verstand, maar ook en vooral het bepaalde in artikel 3:4 Awb verhindert dat de comptabele ter invordering van slechts f. 10,= het zware middel van een dwangbevel aanwendt, althans in verband daarmee aan belanghebbende f. 50,= aan kosten in rekening brengt. Gesteld noch gebleken is dat aan dat besluit een redelijke belangenafweging is voorafgegaan, terwijl zonneklaar is dat het voor belanghebbende nadelige gevolg van het besluit (het moeten betalen van de explootkosten ad f. 50,=) volstrekt onevenredig is in verhouding tot het met het besluit te dienen doel (de invordering van een onbetaald gebleven tientje).
5.6. Het beroep is gegrond. De explootkosten zijn ten onrechte aan belanghebbende in rekening gebracht.
6. Proceskosten en griffierecht
De comptabele moet in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten bestaan uit de door belanghebbende gemaakte reiskosten die het Hof vaststelt op f. 15,=. Ook moet de comptabele belanghebbende het betaalde griffierecht van f. 40,= vergoeden.
7. Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep, alsmede de beschikking waarbij aan belanghebbende de explootkosten ad f. 50,= in rekening zijn gebracht,
- veroordeelt de comptabele in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op f. 15,=, onder aanwijzing van de gemeente Maassluis als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en
- gelast de comptabele aan belanghebbende te vergoeden het voor deze zaak gestorte griffierecht ad f. 40,=.
Aldus vastgesteld op 18 maart 1997 door mr. J.W. Ilsink, vice-president, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. M.J.M. Tetteroo. De beslissing is op de voet van artikel 17a, lid 1, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken op 17 december 1996 in het openbaar uitgesproken.
Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maassluis (hierna: B en W) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 maart 1997 betreffende de aan X te Z in rekening gebrachte explootkosten voor het betekenen van een dwangbevel.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is ter zake van het betekenen van een dwangbevel ter invordering van f 10,-- aan onbetaald gebleven rioolrechten, in rekening gebracht een bedrag van f 50,--, welk bedrag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de comptabele der gemeente Maassluis is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de comptabele in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak, alsmede de beschikking waarbij aan belanghebbende de explootkosten ad f 50,-- in rekening zijn gebracht, vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
B en W hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is in gebreke gebleven een hem opgelegde aanslag in de rioolrechten van de gemeente Maassluis ten bedrage van f 121,-- tijdig te voldoen. De comptabele van de gemeente heeft hem een aanmaning gezonden met dagtekening 10 oktober 1994 waarin belanghebbende is aangemaand het verschuldigde bedrag alsmede de kosten van de aanmaning ten bedrage van f 10,-- binnen tien dagen te voldoen. Belanghebbende heeft vervolgens twee betalingen verricht, van respectievelijk f 60,-- en f 61,--, waarna er nog een bedrag openstond van f 10,--. Op 16 november 1994 heeft de comptabele een dwangbevel uitgevaardigd ter zake van het openstaande bedrag. Bij de betekening daarvan op 17 november 1994 heeft de belastingdeurwaarder f 50,-- explootkosten in rekening gebracht. Op 30 december 1994 heeft belanghebbende per kas een bedrag van f 10,50 voldaan, zijnde het nog openstaande bedrag aan rioolrechten en een bedrag van f 0,50 wegens gederfde rente. De betekeningskosten zijn door belanghebbende niet voldaan.
3.2. Onder 5.3 van zijn uitspraak heeft het Hof vastgesteld dat belanghebbende zijn beroep doet steunen op twee grieven:
a. hij heeft de aanmaning niet ontvangen en dus zijn de kosten daarvan ten onrechte bij dwangbevel ingevorderd;
b. de handelwijze van de comptabele is buitengewoon klantonvriendelijk en in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur; een telefoontje was voldoende geweest belanghebbende de aanmaningskosten te doen betalen.
Het Hof heeft vervolgens grief a verworpen, doch grief b gehonoreerd. Het heeft geoordeeld dat niet alleen het gezonde verstand, maar ook en vooral het bepaalde in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht verhindert dat de comptabele ter invordering van slechts f 10,-- het zware middel van een dwangbevel aanwendt, althans in verband daarmee aan belanghebbende f 50,-- aan kosten in rekening brengt. Het heeft dit oordeel aldus gemotiveerd, dat gesteld noch gebleken is dat aan dat besluit een redelijke belangenafweging is voorafgegaan, - waarmee het Hof kennelijk het oog heeft op het bepaalde in lid 1 van evenvermeld artikel -, en dat het nadelige gevolg voor belanghebbende volstrekt onevenredig is in verhouding tot het met het besluit te dienen doel - welk oordeel ziet op het bepaalde in lid 2 van dat artikel.
3.3. Het middel klaagt in de eerste plaats over het oordeel van het Hof inzake artikel 3:4, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht. Voorzover dat oordeel berust op de opvatting dat van een belangenafweging als in die bepaling bedoeld uit het dwangbevel zelf had moeten blijken getuigt het van een onjuiste rechtsopvatting. Ook voor het overige is de klacht gegrond. Belanghebbende heeft de grief inzake de handelwijze van de comptabele, hierboven in 3.2 samengevat onder b, kennelijk eerst bij de mondelinge behandeling van de zaak aan de gronden van zijn beroep toegevoegd. Aangezien de comptabele niet bij de mondelinge behandeling van de zaak is verschenen, kon hij de nieuwe grief aldaar ook niet bestrijden en mocht het Hof die grief dan ook niet geslaagd oordelen uitsluitend op grond van het ontbreken van een stellingname van de comptabele op dit punt.
3.4. Eveneens gegrond is de klacht in het beroepschrift betreffende 's Hofs oordeel dat het voor belanghebbende nadelige gevolg van het besluit van de comptabele een dwangbevel uit te vaardigen onevenredig is in verhouding tot het daarmee te dienen doel. Het Hof neemt bij dat oordeel slechts als met het besluit te dienen doel in aanmerking de invordering van f 10,--. Indien 's Hofs oordeel aldus moet worden verstaan dat het belang van het invorderen van een bedrag van f 10,-- nimmer rechtvaardigt daarvoor aan de belastingschuldige f 50,-- vervolgingskosten in rekening te brengen, berust het op een onjuiste rechtsopvatting. Indien het Hof heeft bedoeld dat in dit geval die handelwijze niet gerechtvaardigd was, is dat oordeel niet toereikend gemotiveerd, nu het Hof niet blijk geeft te hebben onderzocht of met het besluit niet ook andere doelen werden gediend dan het afdwingen van betaling in dit specifieke geval.
3.5. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Het middel behoeft voor het overige geen behandeling. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
- verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is op 18 maart 1998 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Fleers, Pos en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken. Bij ontstentenis van de voorzitter wordt dit arrest ondertekend door de raadsheer Zuurmond.
Metadata
Rubriek(en)
OverigInstantie
HRDatum instantie
18 maart 1998Rolnummer
33.256