Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

In deze KB-Lux-zaak heeft Hof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat navordering met toepassing van de verlengde navorderingstermijn niet van toepassing kan zijn omdat de inspecteur onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
In cassatie betoogt de Staatssecretaris dat het Hof is uitgegaan van een onjuist aanvangstijdstip van de beoordelingsperiode. Hij stelt dat de voortvarendheid eerst wordt getoetst vanaf het moment waarop de identiteit van de mogelijke rekeninghouder bekend is geworden.
Het Hof heeft volgens hem de te toetsen periode ten onrechte uitgebreid naar een periode waarin nog niet bekend is om welke belastingplichtige(n) het gaat.
A-G Niessen is het echter niet met de Staatssecretaris eens.
Hij vindt het niet noodzakelijk dat de gegevens direct kunnen worden gekoppeld aan een belastingplichtige. De aanwijzingen dienen wel dusdanig te zijn dat op basis daarvan een onderzoek kan worden ingesteld, waarin de identiteit van de belastingplichtige wordt geverifieerd en zijn aangifte onderzocht.
In casu heeft het Hof geoordeeld dat voor een onderzoeksfase die meer dan een jaar heeft geduurd, hooguit enkele maanden nodig zouden zijn geweest. Op grond van dit voldoende gemotiveerde oordeel kon het Hof volgens Niessen zonder schending van een rechtsregel oordelen dat de inspecteur onvoldoende voortvarend te werk was gegaan met het opleggen van de navorderingsaanslagen.
Maar omdat andere feitenrechters over dergelijke gevallen anders oordelen, rijst de vraag of de Hoge Raad in deze in principe feitelijke aangelegenheden rechtsvormend kan optreden en hiermee de rechtseenheid bevordert.
Een mogelijkheid daartoe zou zijn dat de Hoge Raad uitspreekt dat wanneer de Belastingdienst zich genoopt ziet een bepaald onderzoek projectmatig uit te voeren, dit een extra termijn rechtvaardigt.
Een andere mogelijkheid is uit te spreken dat ook de identificatiefase, behoudens bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld niet meer dan 12 maanden (of enige andere termijn) mag belopen.
Bij de eerstgenoemde mogelijkheid aarzelt Niessen, omdat dan de beleidskeuze die de staat maakt ten koste gaat van de rechtsbescherming van de belastingplichtige. De tweede mogelijkheid geeft voor de Staatssecretaris in de onderhavige zaak geen soelaas nu reeds een deel van de identificatiefase meer dan een jaar heeft geduurd.
Conclusie: cassatieberoep Staatssecretaris ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
1995
Instantie
A-G
Datum instantie
19 december 2013
Rolnummer
13/03554
ECLI
ECLI:NL:PHR:2013:2364
bwbid=bwbr0&artikel=16

Naar de bovenkant van de pagina