Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een houdstermaatschappij bezat in 1993 37,5 procent van de aandelen in een BV die in dat jaar de exploitatie van een bioscoop had gestaakt en daarvan een compensabel verlies van 324.369 Euro had overgehouden. De aandelen van de houdstermaatschappij waren en zijn voor 57,04 procent in handen van een broer en voor 42,96 procent in handen van zijn zus. Op 2 april 1996 verwierf de houdstermaatschappij de overige aandelen van de BV. In de jaren 1996 en 1997 behaalde de BV kleine winsten en in 1998 maakte zij een klein verlies. In 1999 maakte de BV tegen de 9.000 Euro winst en na binnen het concern van de houdstermaatschappij “verhangen“ te zijn maakte zij in 2000 een winst van bijna 37.000 Euro. In 2001 was dat bijna 43.000 Euro. Die laatste winst heeft de inspecteur op grond van artikel 20a Vpb (nieuw) niet met de nog openstaande verliezen uit de tijd van de bioscoopexploitatie laten verrekenen. Dat oordeelt het Hof juist. Het gaat erom dat het uiteindelijke belang van zowel de broer als de zus sterk (met meer dan 30 procent) is toegenomen. Ook het overgangsrecht biedt de BV geen soulaas onder meer omdat zij als gevolg van de staking geen bedrijf meer exploiteerde.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2001
Instantie
Hof Leeuwarden
Datum instantie
24 juni 2005
Rolnummer
908/03
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2005:AT8389

Naar de bovenkant van de pagina