Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten(1)
  • Jurisprudentie(95)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een echtpaar is onder huwelijkse voorwaarden gehuwd en bewoont een woning die eigendom is van de echtgenote. Bij akte van 14 december 2004 heeft de echtgenote de woning voor € 2.750.000 aan een stichting verkocht waarvan de man enig bestuurder is. De stichting heeft certificaten uitgegeven aan hun vier kinderen en heeft ten doel het beheren van goederen teneinde de daarmee te behalen voordelen ten goede te laten komen aan de certificaathouders.
Bij akte van eveneens 14 december 2004 heeft de stichting de woning in erfpacht aan de echtgenote gegeven en haar tevens het recht van opstal verleend. Beide rechten eindigen op 14 december 2054 of bij eerder overlijden van het echtpaar. De canon voor beide rechten bedraagt € 220.000 per jaar. De stichting blijft de koopprijs schuldig en is daarvoor met de echtgenote een overeenkomst van geldlening aangegaan. De looptijd van de lening is gelijk aan de duur van het erfpachtrecht en de hoofdsom is te allen tijde geheel of gedeeltelijk opeisbaar en aflosbaar.
Vóór de bovengenoemde rechtshandelingen bewoonde het echtpaar een eigen woning in de zin van artikel 3.111 Wet IB 2001 met een eigen woningschuld van € 70.259. De rente over deze lening was aftrekbaar als eigenwoningrente.
In deze procedure is in geschil of de man terecht de canon van € 220.000 in de aangifte over 2004 op zijn inkomen in aftrek heeft gebracht. De inspecteur heeft de aftrek niet toegestaan.
Rechtbank Den Haag was het hiermee eens. Volgens de Rechtbank is hetgeen als een aftrekbare canon wordt gepresenteerd in feite een schenking aan de kinderen.
Hof Den Haag acht van een schenking aan de kinderen nog geen sprake omdat de gelden, gelet op de mogelijkheid tot het ongedaan maken van de erfpacht, nog niet onherroepelijk uit het vermogen van de man naar dat van de kinderen is gegaan. De kinderen kunnen aan het hebben van een certificaat niet meer dan een verwachting ontlenen dat zij te zijner tijd zullen beschikken over de (tegenwaarde van) bloot eigendom. Het Hof oordeelt dat het economische resultaat gelijk is aan de voorheen bestaande situatie en dat de betalingen voor het recht van opstal en het recht van erfpacht in feite het vermogen van het echtpaar niet hebben verlaten. De betalingen komen niet in aftrek omdat deze niet op de man hebben gedrukt.

De Hoge Raad heeft op 19-09-2014 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar art 81 Wet RO (rolnummer 13/04327)

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2004
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
24 juli 2013
Rolnummer
11/00943
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2013:3131
bwbid=bwbr0&artikel=3.111,bwbid=bwbr0&artikel=3.120

Naar de bovenkant van de pagina