Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Een projectontwikkelaar heeft op 13 november 2006 van de gemeente Maasdriel een perceel grond gekocht. Op die datum stond op het perceel een gebouw dat als bibliotheek in gebruik was geweest. Naast het gebouw bevond zich op het perceel een openbaar, bestraat parkeerterrein.
In de koopovereenkomst is bepaald dat de "feitelijke levering van het verkochte aan de projectontwikkelaar zal geschieden in bouwrijpe staat" met het oog op het voornemen van de projectontwikkelaar op het perceel woningen te doen bouwen, eventueel in combinatie met kantoren met parkeerfaciliteiten. In het kader van het vorenstaande werd overeengekomen dat Maasdriel zorg zou dragen voor de sloop van het gebouw, alsmede voor de verwijdering van de bestrating van het parkeerterrein.
In de maanden januari en februari 2007 heeft Maasdriel het gebouw volledig doen slopen en het vrijgekomen slooppuin doen afvoeren. Op 2 maart 2007 is het perceel geleverd. Op dat moment was het parkeerterrein nog steeds in gebruik; de bestrating was nog niet verwijderd en dat was ook nog niet het geval bij het sluiten van het onderzoek door het Hof (op 22 april 2010). Voorts was voor de door de projectontwikkelaar ontwikkelde bouwplannen (in de vorm van bouwtekeningen) op het perceel op het moment van levering nog geen bouwvergunning verleend, en dat was ook nog niet het geval bij het sluiten van het onderzoek door het Hof.
Volgens de projectontwikkelaar is er sprake van de levering van een bouwterrein waarover omzetbelasting en geen overdrachtsbelasting verschuldigd is.
Het Hof oordeelde dat Maasdriel onbebouwde grond en geen bouwgrond in de zin van artikel 11, lid 4 van de Wet op de omzetbelasting (Wet OB) aan de projectontwikkelaar heeft geleverd. De sloop van het gebouw en de verwijdering van de bestrating van het parkeerterrein kunnen namelijk niet worden beschouwd als werkzaamheden als bedoeld in artikel 11, lid 4, letter a, van de Wet OB, aldus het Hof.
Tegen dit oordeel heeft de projectontwikkelaar cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat krachtens de bestaande jurisprudentie de sloop zelf geen bewerking is in de zin van artikel 11, lid 4, Wet OB, ook niet indien de sloop is verricht met het oog op latere nieuwbouw op de vrijkomende grond.
De Hoge Raad vraagt zich echter af of deze opvatting in het licht van het Don Bosco-arrest (19 november 2009, C-461/08) nog in overeenstemming is met de BTW-richtlijn 2006 en besluit daarom prejudiciële vragen te stellen aan het Europese Hof van Justitie. Gevraagd is of artikel 135, lid 1, letter k, van de BTW-richtlijn 2006 in samenhang gelezen met artikel 12, leden 1 en 3, van die richtlijn, zo moet worden uitgelegd dat in elk geval niet van BTW mag zijn vrijgesteld de levering van een onbebouwd terrein dat is ontstaan door sloop van daarop staande bebouwing, welke sloop is verricht met het oog op nieuwbouw.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2007
Instantie
HR
Datum instantie
9 september 2011
Rolnummer
10.02888
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BR7016
bwbid=bwbr0&artikel=11,bwbid=bwbr0&artikel=15

Naar de bovenkant van de pagina