Direct naar content gaan

Samenvatting

Een belastingplichtige maakte gebruik van de diensten van een belastingadviseur. In 1999 had hij een kapitaalverzekering afgekocht voor fl. 23.631. Hij had dit ook doorgegeven aan zijn belastingadviseur, maar die had dit bedrag niet in de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen verwerkt. Dat leidde tot een correctie en een boete op de voet van de artkelen 67d en 67g, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)(vergrijpboete). De belastingplichtige ging in beroep tegen de boete. Hij stelde bij het Hof dat er geen sprake was van opzet van zijn belastingadviseur maar van nalatigheid. Het Hof liet de boete echter in stand. Het oordeelde dat de adviseur zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans een onjuiste aangifte te doen en dat zijn gedrag aan de belastingplichtige kan worden toegerekend. Tegen dit oordeel stelde de belastingplichtige cassatieberoep in. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof zich kennelijk heeft laten leiden door het arrest van 15 juli 1988, nr. 24.483. Daarin werd, kort gezegd, beslist dat fouten van een adviseur aan de belastingplichtige worden toegerekend, tenzij wordt aangetoond dat er in redelijkheid niet hoefde te worden getwijfeld aan de aanvaardbaarheid van de mededelingen of adviezen van de belastingadviseur. Terugkomend op dit arrest acht de Hoge Raad het thans geraden ook voor (bestuursrechtelijke) fiscale vergrijpboetes de mogelijkheid van toerekening van opzet of grove schuld van een ander dan de belastingplichtige aan de belastingplichtige uit te sluiten. Zulks voorkomt dat op grond van een dergelijke toerekening strijd zou kunnen ontstaan met de in artikel 6, lid 2 EVRM neergelegde eis dat een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. Opmerking verdient hierbij dat de omstandigheid dat de belastingplichtige een adviseur heeft ingeschakeld, aan wie opzet of grove schuld kan worden verweten, kan samengaan met de mogelijkheid dat bij de belastingplichtige zelf (voorwaardelijke) opzet of grove schuld aanwezig is geweest, aldus de Hoge Raad. Omdat het Hof met deze nieuwe visie nog geen rekening kon houden is de zaak verwezen.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
1999
Instantie
HR
Datum instantie
2 december 2006
Rolnummer
40.518
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AZ3355
bwbr0002320&artikel=41

Naar de bovenkant van de pagina