Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Een (deelneming van een) BV exploiteert een hotel op een eiland. Bij de BV waren drie werknemers werkzaam. De BV bezat twee auto's, een (8-persoons) Landrover Defender en een (2-persoons) Smart. De Landrover werd gebruikt voor het vervoer van hotelgasten van de veerpont naar het hotel en omgekeerd alsmede voor het verzorgen van zogeheten Safaritochten. De Smart werd gebruikt voor de verhuur aan hotelgasten en incidenteel voor het vervoer van medewerkers die vergaderingen en dergelijke op het vasteland bezochten.
De inspecteur heeft aan de BV een naheffingsaanslag over het tijdvak 2006 tot en met 2009 opgelegd waarbij een voordeel uit de terbeschikkingstelling voor privédoeleinden van een auto in aanmerking is genomen.
Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat de werknemers in dit geval geen feitelijke macht over de auto’s hebben uitgeoefend, zodat geen sprake is geweest van een looncomponent bestaande uit het aan een werknemer ter beschikking stellen van een auto.
Volgens A-G IJzerman is het Hof hierbij van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan.
Eerst moet worden vastgesteld dat sprake is van een zakelijke terbeschikkingstelling, aldus de A-G. Als dat het geval is treedt meteen de wettelijke fictie van (ook) gebruik voor privé-doeleinden in werking, die vervolgens vatbaar is voor tegenbewijs van de kant van de belastingplichtige. De andersluidende opvatting van het Hof acht de A-G onjuist.
Het door de staatssecretaris van Financiën ingesteld cassatieberoep is in zoverre gegrond.
Dan is in deze procedure ook nog in geschil of de inspecteur terecht een vergrijpboete van 25% van de van de BV nageheven premies werknemersverzekeringen heeft opgelegd.
Het Hof heeft geoordeeld dat grofschuldig gemaakte fouten van de medewerkster van de BV die de aangiften voor de loonheffingen verzorgde, niet aan de BV kunnen worden toegerekend.
Volgens het Hof heeft de BV bij het opdragen van werkzaamheden aan de medewerkster de zorg betracht die redelijkerwijs van haar kon worden gevergd. De BV behoefde in redelijkheid niet aan een behoorlijke taakvervulling van haar medewerkster te twijfelen. Om deze reden heeft het Hof de boetebeschikking vernietigd.
Het Hof heeft volgens A-G IJzerman ook op dit punt een onjuiste maatstaf aangelegd.
De maatstaf die volgens de A-G moet worden aangelegd is of de gedragingen van de medewerkster strafrechtelijk moeten worden toegerekend aan de BV.
Conclusie: het cassatieberoep is gegrond en de zaak moet worden verwezen.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2006-2009
Instantie
A-G
Datum instantie
29 januari 2015
Rolnummer
13/04993
ECLI
ECLI:NL:PHR:2015:70
bwbid=bwbr0&artikel=67f,bwbid=bwbr0&artikel=13bis,bwbid=bwbr0&artikel=25

Naar de bovenkant van de pagina