Direct naar content gaan

Samenvatting

Het Europese Hof van Justitie heeft conform de conclusie van A-G Alber in de zaak Bosal Holding beslist dat artikel 13, lid 1 Vpb, voor zover het bepaalt dat de kosten van deelnemingen alleen aftrekbaar zijn indien zij middellijk dienstbaar zijn aan het behalen van in Nederland belaste winst, in strijd is met artikel 52 EG en de fiscale Moeder-dochterrichtlijn. De kosten verbonden aan het houden van deelnemingen in vennootschappen, gevestigd in andere lidstaten, zijn derhalve van de winst aftrekbaar. Artikel 13, lid 1 Vpb belemmert - in strijd met de Moeder-dochterrichtlijn - de oprichting van dochtermaatschappijen in andere lidstaten. In die richtlijn is weliswaar bepaald dat de aftrek van kosten van deelnemingen mag worden beperkt, maar door alleen aftrek van die kosten toe te staan als sprake is van “het behalen van in Nederland belastbare winst” wordt elementair EG-recht geschonden. Het Hof oordeelt tevens dat Nederland ten onrechte ter rechtvaardiging van de beperking van de aftrek van de kosten van deelnemingen een beroep doet op de samenhang van zijn belastingstelsel. Indien er verschillende heffingen in geding zijn en van verschillende belastingplichtigen sprake is, komt aan die samenhang geen betekenis toe. Deze procedure is gevoerd door Fred C. de Hosson, partner bij Baker en Mackenzie.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Europees belastingrecht
Belastingtijdvak
-
Instantie
HvJ
Datum instantie
18 september 2003
Rolnummer
C-168/01
ECLI
ECLI:EU:C:2003:479
bwbr0002672&artikel=13l,bwbr0002672&artikel=13,bwbr0002672&artikel=13&lid=1,bwbr0002672&artikel=13l,bwbr0002672&artikel=20&lid=4,celex32011l0096&artikel=4

Naar de bovenkant van de pagina