Metadata
Hof Leeuwarden, 27 januari 1997
Samenvatting
Aftrek f 1050 arbeidskostenforfait plus aftrek werkelijke kosten mogelijkBRON
Uit het Fiod Infobulletin
Belanghebbende heeft inkomsten uit tegenwoordige arbeid. De werkelijk gemaakte aftrekbare kosten zouden f 2362 bedragen en derhalve het arbeidskostenforfait te boven gaan.
In geschil is of belanghebbende naast aftrek van de werkelijke kosten, f 1050 mag aftrekken omdat sprake is van inkomsten uit tegenwoordige arbeid. Belanghebbende meent gediscrimineerd te worden ten opzichte van andere belastingplichtigen die inkomsten uit tegenwoordige arbeid genieten, maar standaardkosten maken om die inkomsten te verwerven.
Hof
Belanghebbende wijst op de wetsgeschiedenis die heeft geleid tot de wetswijziging van 24 december 1993 (Stb 760). Daarbij is het arbeidskostenforfait verhoogd tot 8% en het maximumbedrag is verhoogd met f 1050. Uit de wetsgeschiedenis van het arbeidskostenforfait blijkt dat deze in het leven is geroepen om tegemoet te komen aan moeilijkheden van bewijsrechtelijke aard, die zich voordoen bij belastingplichtigen voor wie de regeling geldt. Er is besloten tot een regeling die de kostenaftrek beperkt houdt tot verhoudingsgewijs bescheiden bedragen, die voor het merendeel van de betrokken belastingplichtigen de werkelijkheid zoveel mogelijk benaderen. Het is niet de bedoeling geweest om wijziging te brengen in de hoofdregel dat de Nederlandse inkomstenbelasting wordt geheven naar het feitelijk genoten inkomen. Hiermee is bedoeld het inkomen na aftrek van de werkelijk gemaakte kosten.
Door de inflatiecorrectie bedroeg het maximum voor 1991 van het op grond van het arbeidskostenforfait aftrekbare bedrag f 1036.Bij invoering van de wetswijziging van 19 december 1991 (Stb 742) is het arbeidskostenforfait verhoogd tot 5% met een maximum van f 1518. In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken 22 353) is onder meer vermeld dat de betreffende fiscale maatregelen het inkomensbeleid verbeteren en kunnen bijdragen aan een verbetering van de werkgelegenheidssituatie. De verhoging van het arbeidskostenforfait zou het aantrekkelijker maken de arbeidsmarkt te betreden.
Uit de kamerstukken blijkt voorts dat is onderkend dat tegenover de verhoging van het arbeidskostenforfait voor een grote groep belastingplichtigen geen werkelijke kosten staan. Onderkend is ook dat degenen die met hun kosten uitgaan boven het maximum van het forfait niet kunnen profiteren van de maatregel.
Het hof gaat verder in op de wetsgeschiedenis en leidt uit de ontwikkeling van het arbeidskostenforfait af, dat de wetgever met de invoering in 1994 bewust heeft gekozen voor een verhoging van het arbeidskostenforfait zonder dat deze verhoging enig verband houdt met werkelijk gemaakte aftrekbare kosten.
Hierdoor is een onderscheid ontstaan tussen werkenden met standaardkosten en werkenden met hoge aftrekbare kosten. Dit houdt binnen de categorie werkenden een ongelijke behandeling in. Voor deze ongelijke behandeling valt geen objectieve en redelijke rechtvaardiging aan te wijzen. Ook doelmatigheidsredenen rechtvaardigen de ongelijke behandeling niet.
Om de ongelijke behandeling op te heffen, bepaalt het hof in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever, dat belanghebbende, nu de arbeidskosten het maximum bedrag van het forfait overtreffen, de werkelijke kosten in aftrek kan brengen en dat hij bovendien recht heeft op de niet op fiscale gronden ingevoerde aftrek van f 1050.
De aftrek is dan f 3412 (f 2362 vermeerderd met f 1050).
NB:
Er is verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. Dit met het oog op het instellen van beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft inkomsten uit tegenwoordige arbeid. De werkelijk gemaakte aftrekbare kosten zouden f 2362 bedragen en derhalve het arbeidskostenforfait te boven gaan.
In geschil is of belanghebbende naast aftrek van de werkelijke kosten, f 1050 mag aftrekken omdat sprake is van inkomsten uit tegenwoordige arbeid. Belanghebbende meent gediscrimineerd te worden ten opzichte van andere belastingplichtigen die inkomsten uit tegenwoordige arbeid genieten, maar standaardkosten maken om die inkomsten te verwerven.
Hof
Belanghebbende wijst op de wetsgeschiedenis die heeft geleid tot de wetswijziging van 24 december 1993 (Stb 760). Daarbij is het arbeidskostenforfait verhoogd tot 8% en het maximumbedrag is verhoogd met f 1050. Uit de wetsgeschiedenis van het arbeidskostenforfait blijkt dat deze in het leven is geroepen om tegemoet te komen aan moeilijkheden van bewijsrechtelijke aard, die zich voordoen bij belastingplichtigen voor wie de regeling geldt. Er is besloten tot een regeling die de kostenaftrek beperkt houdt tot verhoudingsgewijs bescheiden bedragen, die voor het merendeel van de betrokken belastingplichtigen de werkelijkheid zoveel mogelijk benaderen. Het is niet de bedoeling geweest om wijziging te brengen in de hoofdregel dat de Nederlandse inkomstenbelasting wordt geheven naar het feitelijk genoten inkomen. Hiermee is bedoeld het inkomen na aftrek van de werkelijk gemaakte kosten.
Door de inflatiecorrectie bedroeg het maximum voor 1991 van het op grond van het arbeidskostenforfait aftrekbare bedrag f 1036.Bij invoering van de wetswijziging van 19 december 1991 (Stb 742) is het arbeidskostenforfait verhoogd tot 5% met een maximum van f 1518. In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken 22 353) is onder meer vermeld dat de betreffende fiscale maatregelen het inkomensbeleid verbeteren en kunnen bijdragen aan een verbetering van de werkgelegenheidssituatie. De verhoging van het arbeidskostenforfait zou het aantrekkelijker maken de arbeidsmarkt te betreden.
Uit de kamerstukken blijkt voorts dat is onderkend dat tegenover de verhoging van het arbeidskostenforfait voor een grote groep belastingplichtigen geen werkelijke kosten staan. Onderkend is ook dat degenen die met hun kosten uitgaan boven het maximum van het forfait niet kunnen profiteren van de maatregel.
Het hof gaat verder in op de wetsgeschiedenis en leidt uit de ontwikkeling van het arbeidskostenforfait af, dat de wetgever met de invoering in 1994 bewust heeft gekozen voor een verhoging van het arbeidskostenforfait zonder dat deze verhoging enig verband houdt met werkelijk gemaakte aftrekbare kosten.
Hierdoor is een onderscheid ontstaan tussen werkenden met standaardkosten en werkenden met hoge aftrekbare kosten. Dit houdt binnen de categorie werkenden een ongelijke behandeling in. Voor deze ongelijke behandeling valt geen objectieve en redelijke rechtvaardiging aan te wijzen. Ook doelmatigheidsredenen rechtvaardigen de ongelijke behandeling niet.
Om de ongelijke behandeling op te heffen, bepaalt het hof in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever, dat belanghebbende, nu de arbeidskosten het maximum bedrag van het forfait overtreffen, de werkelijke kosten in aftrek kan brengen en dat hij bovendien recht heeft op de niet op fiscale gronden ingevoerde aftrek van f 1050.
De aftrek is dan f 3412 (f 2362 vermeerderd met f 1050).
NB:
Er is verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. Dit met het oog op het instellen van beroep in cassatie.
Metadata
Rubriek(en)
OverigInstantie
Hof LeeuwardenDatum instantie
27 januari 1997Rolnummer
96.0609