Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Een man en zijn echtgenote wonen sinds 1977 in Nederland en genieten sindsdien een bijstandsuitkering. De man is strafrechtelijk vervolgd voor diverse delicten.
De man is door de strafkamer van Rechtbank Rotterdam vrijgesproken omdat het de strafrechter onmogelijk was vast te stellen of bij de verkrijging van het belastende bewijs voldaan was aan het zogenoemde Tallon-criterium. Er waren Duitse infiltranten ingezet en de strafrechter werd niet in staat gesteld om de infiltratie op rechtmatigheid, met name op mogelijke uitlokking te toetsen.
Het strafrechtelijk onbruikbare bewijs is door de inspecteur gebruikt om aan de man navorderingsaanslagen IB/PVV en vergrijpboetes op te leggen.
In geschil is of het strafrechtelijk onbruikbare bewijs (wél) mag worden gebruikt voor navordering en bestuurlijke beboeting.
Hof Amsterdam achtte het bewijsmateriaal weliswaar mogelijk onrechtmatig vergaard, maar niet onrechtmatig jegens de man, en zag daarom geen reden het gebruik ervan voor aanslagoplegging of voor boeteoplegging uit te sluiten.
De man heeft daarop cassatieberoep ingesteld.
Volgens Advocaat-Generaal Wattel is het tijd om een onderscheid te maken tussen enerzijds strafrecht en punitief bestuursrecht (zoals fiscale beboeting) en anderzijds niet-punitief bestuursrecht (zoals aanslagoplegging).
Het huidige alles-of-niets-criterium (“zozeer onbehoorlijk” dat het materiaal “onder alle omstandigheden ontoelaatbaar” is) van het arrest van de Hoge Raad van 1 juli 1992, nr. 26.331, BNB 1992/306, moet volgens de A-G worden genuanceerd. Hij doet hiertoe een aantal aanbevelingen voor beide categorieën.
Advocaat-Generaal Wattel adviseert de Hoge Raad het cassatieberoep van de man gegrond te verklaren en de zaak te verwijzen naar een ander Hof.

Metadata

Rubriek(en)
Overig
Belastingtijdvak
1998-1999
Instantie
A-G
Datum instantie
28 mei 2014
Rolnummer
13/03959
ECLI
ECLI:NL:PHR:2014:521
bwbid=bwbr0&artikel=47

Naar de bovenkant van de pagina